1 2 3 4 5


1Desgelijks gij vrouwen, zijt uw eigenen mannen onderdanig; opdat ook, zo enigen den Woorde ongehoorzaam1) zijn, zij door den wandel der vrouwen zonder Woord mogen gewonnen worden;2)
2Als zij zullen ingezien hebben uw kuisen wandel in vreze.3)
3Welker versiersel zij,4) niet hetgeen uiterlijk is, bestaande in het vlechten des haars, en omhangen van goud, of van klederen aan te trekken;
4Maar de verborgen mens5) des harten, in het onverderfelijk versiersel van een zachtmoedigen en stillen geest, die kostelijk is voor God.6)
5Want alzo versierden zichzelven eertijds ook de heilige vrouwen,7) die op God hoopten, en waren haar eigen mannen onderdanig;
6Gelijk Sara aan Abraham gehoorzaam is geweest, hem noemende heer, welker dochters8) gij geworden zijt,9) als gij weldoet, en niet vreest voor enige verschrikking.10)
7Gij mannen, insgelijks, woont bij haar met verstand,11) aan het vrouwelijke vat, als het zwakste,12) eer gevende,13) als die ook medeerfgenamen14) der genade des levens met haar zijt; opdat uw gebeden niet verhinderd worden.15)
8En eindelijk,16) zijt allen eensgezind, medelijdend, de broeders17) liefhebbende, met innerlijke barmhartigheid18) bewogen, vriendelijk;19)
9Vergeldt niet kwaad voor kwaad, of schelden voor schelden, maar zegent daarentegen;20) wetende, dat gij daartoe21) geroepen zijt, opdat gij zegening22) zoudt beerven.
10Want wie23) het leven wil24) liefhebben, en goede dagen zien,25) die stille zijn tong van het kwaad, en zijn lippen, dat zij geen bedrog spreken;
11Die wijke af van het kwade, en doe het goede; die zoeke vrede en jage denzelven na.
12Want de ogen des Heeren26) zijn over de rechtvaardigen, en Zijn oren tot hun gebed; maar het aangezicht27) des Heeren is tegen degenen, die kwaad doen.
13En wie is het,28) die u kwaad doen zal, indien gij navolgers zijt van het goede?
14Maar indien gij ook lijdt om der gerechtigheid wil, zo zijt gij zalig; en vreest niet uit29) vreze van hen, en wordt niet ontroerd;
15Maar heiligt God,30) den Heere, in uw harten; en zijt altijd bereid tot verantwoording31) aan een iegelijk, die u rekenschap32) afeist van de hoop,33) die in u is, met zachtmoedigheid en vreze.34)
16En hebt een goed geweten,35) opdat in hetgeen zij kwalijk van u spreken, als van kwaaddoeners, zij beschaamd mogen worden, die uw goeden wandel in Christus lasteren.36)
17Want het is beter, dat gij, weldoende, (indien het de wil van God wil) lijdt, dan kwaad doende.37)
18Want Christus heeft ook eens voor de zonden geleden, Hij rechtvaardig voor de onrechtvaardigen, opdat Hij ons tot God zou brengen; Die wel is gedood in het vlees,38) maar levend gemaakt door den Geest;39)
19In Denwelken Hij ook, henengegaan zijnde, den geesten, die in de gevangenis zijn, gepredikt heeft,
20Die eertijds ongehoorzaam waren, wanneer de lankmoedigheid Gods eenmaal verwachtte, in de40) dagen van Noach, als de ark toebereid werd; waarin weinige (dat is acht) zielen behouden werden41) door het water.42)
21Waarvan het43) tegenbeeld, de doop,44) ons nu ook behoudt, niet die een aflegging45) is der vuiligheid des lichaams,46) maar die een vraag is47) van een goed geweten48) tot God, door de opstanding49) van Jezus Christus;
22Welke is aan de rechter hand Gods, opgevaren ten hemel, de engelen, en machten, en krachten Hem onderdanig gemaakt zijnde.