1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50


1En de ganse aarde1) was van enerlei2) spraak 3)en enerlei woorden.
2Maar het geschiedde, als zij tegen4) het oosten5) togen, dat zij een laagte vonden in het land6) Sinear; en zij woonden aldaar.
3En zij zeiden een ieder tot zijn naaste: Kom aan, laat ons tichelen7) strijken, en wel doorbranden!8) En de tichel was hun voor steen, en het lijm9) was hun voor leem.
4En zij zeiden: Kom aan, laat ons voor ons een stad bouwen, en een toren, welks opperste10) in den hemel zij,11) en laat ons een naam voor ons maken, opdat wij niet misschien over de ganse aarde12) verstrooid worden!
5Toen kwam de HEERE neder,13) om te bezien de stad en den toren, die de kinderen der mensen14) bouwden.
6En de HEERE zeide: Ziet, zij zijn enerlei volk, en hebben allen enerlei spraak; en dit is het, dat zij beginnen te maken; maar nu,15) zoude hun niet afgesneden worden al wat zij bedacht hebben te maken?
7Kom aan, laat Ons nedervaren,17) en laat Ons hun spraak aldaar verwarren, opdat iegelijk de spraak zijns naasten niet hore.18)
8Alzo19) verstrooide hen de HEERE van daar over de ganse aarde; en zij hielden op de stad te bouwen.
9Daarom noemde20) men haar naam Babel;21) want aldaar verwarde de HEERE de spraak der ganse aarde, en van daar verstrooide hen de HEERE over de ganse aarde.
10Deze zijn de geboorten van Sem: Sem was honderd jaren22) oud, en gewon Arfachsad, twee jaren na den vloed.
11En Sem leefde,23) nadat hij Arfachsad gewonnen had, vijfhonderd jaren; en hij gewon zonen en dochteren.
12En Arfachsad leefde vijf en dertig jaren, en hij gewon Selah.24)
13En Arfachsad leefde, nadat hij Selah gewonnen had, vierhonderd en drie jaren; en hij gewon zonen en dochteren.
14En Selah leefde dertig jaren, en hij gewon Heber.
15En Selah leefde, nadat hij Heber gewonnen had, vierhonderd en drie jaren, en hij gewon zonen en dochteren.
16En Heber leefde vier en dertig jaren, en gewon Peleg.
17En Heber leefde, nadat hij Peleg gewonnen had, vierhonderd en dertig jaren; en hij gewon zonen en dochteren.
18En Peleg leefde dertig jaren, en hij gewon Rehu.
19En Peleg leefde, nadat hij Rehu gewonnen had, tweehonderd en negen jaren; en hij gewon zonen en dochteren.
20En Rehu leefde twee en dertig jaren, en hij gewon Serug.
21En Rehu leefde, nadat hij Serug gewonnen had, tweehonderd en zeven jaren; en hij gewon zonen en dochteren.
22En Serug leefde dertig jaren, en gewon Nahor.25)
23En Serug leefde, nadat hij Nahor gewonnen had, tweehonderd jaren; en hij gewon zonen en dochteren.
24En Nahor leefde negen en twintig jaren, en gewon Terah.26)
25En Nahor leefde, nadat hij Terah gewonnen had, honderd en negentien jaren; en hij gewon zonen en dochteren.
26En Terah leefde zeventig jaren, en gewon27) Abram, Nahor en Haran.
27En deze zijn de geboorten van Terah: Terah gewon Abram, Nahor en Haran; en Haran gewon Lot.
28En Haran stierf voor het aangezicht zijns vaders29) Terah, in het land zijner geboorte, in Ur30) der Chaldëen.
29En Abram en Nahor namen zich vrouwen; de naam van Abrams huisvrouw was Sarai, en de naam van Nahors huisvrouw was Milka, een dochter van Haran,31) vader van Milka, en vader van Jiska.
30En Sarai was onvruchtbaar; zij had geen kind.
31En Terah nam Abram32), zijn zoon, en Lot, Harans zoon, zijns zoons zoon, en Sarai, zijn schoondochter, de huisvrouw van zijn zoon Abram, en zij togen33) met hen uit Ur der Chaldëen, om te gaan naar het land Kanaan; en zij kwamen tot Haran,35) en woonden aldaar.
32En de dagen van Terah waren tweehonderd en vijf jaren, en Terah stierf te Haran.