1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28


1En hij kwam te Derbe en1) Lystre. En ziet, aldaar was een zeker discipel, met name Timotheus, zoon2) van een gelovige Joodse3) vrouw, maar4) van een Grieksen vader;5)
2Welken goeden getuigenis gegeven6) werd van de broederen te Lystre en Ikonium.
3Deze wilde Paulus, dat met hem zou reizen; en hij7) nam en besneed hem, om der Joden wil,8) die in die plaatsen waren; want zij kenden allen zijn vader, dat hij een Griek was.9)
4En alzo zij de steden doorreisden, gaven zij hun de verordeningen10) over, die van de apostelen en de ouderlingen te Jeruzalem goed gevonden11) waren, om die te onderhouden.
5De Gemeenten dan werden bevestigd in het geloof, en12) werden dagelijks overvloediger in getal.
6En als zij Frygie, en13) het land van Galatie doorgereisd14) hadden, werden zij van den Heiligen15) Geest verhinderd het16) Woord in Azie te spreken.17)
7En aan Mysie gekomen18) zijnde, poogden zij naar Bithynie te19) reizen; en de Geest20) liet het hun21) niet toe.
8En zij, Mysie voorbij gereisd zijnde, kwamen af tot Troas.22)
9En van Paulus werd in den nacht een gezicht gezien: er was een Macedonisch man staande, die hem bad en zeide: Kom over in Macedonie,23) en help ons.24)
10Als hij nu dit gezicht gezien had, zo zochten wij terstond naar Macedonie te reizen, besluitende daaruit, dat ons de Heere geroepen had, om denzelven het Evangelie te verkondigen.
11Van Troas dan afgevaren zijnde, liepen wij recht naar Samothrace,25) en den volgende dag naar Neapolis.26)
12En van daar naar Filippi, welke27) is de eerste stad28) van dit deel van Macedonie, een kolonie.29) En wij onthielden ons in die stad ettelijke dagen.
13En op den dag des sabbats gingen wij buiten de stad aan de rivier, waar het gebed placht30) te geschieden; en nedergezeten zijnde, spraken wij tot de vrouwen, die31) samengekomen waren.
14En een zekere vrouw, met name Lydia, een purperverkoopster, van de stad Thyatira,32) die God diende, hoorde ons; welker hart de33) Heere heeft geopend, dat zij acht nam op34) hetgeen van Paulus gesproken werd.
15En als zij gedoopt was, en haar huis, bad35) zij ons, zeggende: Indien gij hebt geoordeeld, dat ik den Heere getrouw36) ben, zo komt in mijn huis, en blijft er.37) En zij dwong ons.38)
16En het geschiedde, als wij tot het gebed39) heengingen, dat een zekere dienstmaagd,40) hebbende een waarzeggenden41) geest, ons ontmoette, welke haar heren groot gewin toebracht met waarzeggen.
17Dezelve volgde Paulus en ons achterna, en riep, zeggende: Deze mensen zijn42) dienstknechten Gods des Allerhoogsten, die ons den weg43) der zaligheid verkondigen.
18En dit deed zij vele dagen lang. Maar Paulus, daarover ontevreden zijnde,44) keerde zich om, en zeide tot den geest: Ik gebied u in den Naam van Jezus Christus, dat gij van haar uitgaat.45) En hij ging uit ter zelfder ure.
19Als nu de heren van46) dezelve zagen, dat de hoop huns gewins weg was, grepen47) zij Paulus en Silas, en trokken hen naar de markt voor48) de oversten.49)
20En als zij hen tot de hoofdmannen50) gebracht hadden, zeiden zij: Deze mensen beroeren onze stad, daar zij Joden zijn.51)
21En zij verkondigen zeden, die ons52) niet geoorloofd zijn aan te nemen noch te doen, alzo wij Romeinen zijn.
22En de schare stond gezamenlijk tegen hen op; en de hoofdmannen, hun de klederen53) afgescheurd hebbende, bevalen hen te geselen.54)
23En als zij hun vele slagen gegeven hadden,55) wierpen zij hen in de gevangenis, en geboden den stokbewaarder,56) dat hij hen zekerlijk bewaren57) zou.
24Dewelke, zulk een gebod ontvangen hebbende, wierp hen in den binnensten kerker, en verzekerde hun voeten in de stok.58)
25En omtrent den middernacht baden Paulus en Silas, en zongen Gode59) lofzangen en de gevangenen60) hoorden naar hen.
26En er geschiedde snellijk een grote aardbeving, alzo dat de fundamenten des kerkers bewogen werden;61) en terstond werden al de deuren geopend, en de62) banden van allen werden los.
27En de stokbewaarder, wakker geworden zijnde, en ziende de deuren der gevangenis geopend, trok een zwaard, en zou zichzelven omgebracht hebben,63) menende, dat de gevangenen ontvloden waren.
28Maar Paulus riep met grote stem,64) zeggende: Doe uzelven geen kwaad; want wij zijn allen hier.
29En als hij licht geeist had, sprong hij in, en werd zeer bevende, en viel voor Paulus en Silas neder aan de voeten;
30En hen buiten gebracht65) hebbende, zeide hij: Lieve heren, wat moet ik doen, opdat ik zalig worde?
31En zij zeiden: Geloof in den Heere Jezus Christus, en gij zult zalig worden, gij en uw huis.66)
32En zij spraken tot hem het woord des Heeren, en tot allen, die in zijn huis waren.
33En hij nam hen tot zich in dezelve ure des nachts, en wies hen67) van de striemen; en hij werd terstond gedoopt, en al de zijnen.
34En hij bracht hen in zijn huis, en zette hun de tafel voor,68) en verheugde zich,69) dat hij met al zijn huis aan God gelovig geworden was.70)
35En als het dag geworden was, zonden de hoofdmannen de stadsdienaars,71) zeggende: Laat die mensen los.
36En de stokbewaarder boodschapte deze woorden aan Paulus, zeggende: De hoofdmannen hebben gezonden, dat gij zoudt losgelaten worden; gaat dan nu uit, en reist heen in vrede.
37Maar Paulus zeide tot hen: Zij72) hebben ons, die Romeinen zijn,73) onveroordeeld74) in het openbaar gegeseld, en in de gevangenis geworpen, en werpen zij ons nu heimelijk daaruit? Niet alzo;75) maar dat zij zelven komen, en ons uitleiden.
38En de stadsdienaars boodschapten deze woorden wederom den hoofdmannen; en zij werden bevreesd, horende, dat76) zij Romeinen waren.77)
39En zij, komende, baden hen, en als zij hen uitgeleid hadden, begeerden zij, dat zij uit de stad78) gaan zouden.
40En uitgegaan zijnde uit de gevangenis, gingen zij in tot Lydia; en79) de broeders gezien hebbende, vertroostten80) zij dezelve,81) en gingen uit de stad.