1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28


1Nadat nu het oproer gestild was, Paulus, de discipelen tot zich geroepen en gegroet hebbende,1) ging uit om naar Macedonie te reizen.
2En als hij die delen doorgereisd, en hen met vele redenen vermaand had, kwam hij in Griekenland.2)
3En als hij aldaar drie maanden overgebracht had,3) en hem van de Joden lagen gelegd werden, als hij naar Syrie zoude varen, zo werd4) hij van zin weder te5) keren door Macedonie.
4En hem vergezelschapte tot in Azie6) Sopater7) van Berea;8) en van de Thessalonicensen Aristarchus en Sekundus; en Gajus van Derbe, en Timotheus en van die van Azie9) Tychikus en Trofimus.
5Dezen, vooraf heengegaan zijnde, wachtten ons te Troas.
6Wij nu scheepten af van Filippi na de dagen der ongehevelde10) broden, en kwamen in vijf dagen11) bij hen te Troas, alwaar wij ons zeven12) dagen onthielden.13)
7En op den eersten dag14) der week, als15) de discipelen bijeengekomen waren om brood te breken,16) handelde Paulus17) met hen, zullende des anderen daags verreizen; en hij strekte zijne rede uit tot den middernacht.
8En er waren vele lichten in18) de opperzaal waar zij vergaderd waren.19)
9En een zeker jongeling, met name Eutychus, zat in het venster en met een diepen slaap overvallen zijnde,20) alzo Paulus lang tot hen21) sprak, door den slaap nederstortende,22) viel van de derde zoldering nederwaarts, en werd dood opgenomen.
10Doch Paulus, afgekomen zijnde, viel op hem, en hem omvangende, zeide hij: Weest niet beroerd; want zijn ziel is in hem.23)
11En als hij weder boven gegaan was, en brood gebroken24) en wat gegeten had,25) en lang, tot den dageraad toe, met hen gesproken had, vertrok hij alzo.26)
12En zij brachten den knecht levende, en waren bovenmate vertroost.27)
13Maar wij, vooruit naar het schip gegaan zijnde, voeren af naar Assus, waar28) wij Paulus zouden innemen; want hij had het alzo bevolen, en29) hijzelf zou te voet gaan.30)
14En als hij zich te Assus bij ons gevoegd had, namen wij hem in, en kwamen te Mitylene.31)
15En van daar afgescheept zijnde, kwamen wij den volgenden dag tegen Chios over,32) en des anderen daags legden wij aan te Samos, en33) bleven te Trogyllion,34) en den dag daaraan kwamen wij te Milete.35)
16Want Paulus had voorgenomen36) Efeze voorbij te varen, opdat hij niet den tijd in Azie zou verslijten; want hij spoedde zich, om (zo het hem mogelijk ware) op den pinksterdag37) te Jeruzalem te zijn.
17Maar hij zond van Milete naar Efeze, en hij ontbood de ouderlingen der Gemeente.
18En als zij tot hem gekomen waren, zeide hij tot hen: Gijlieden weet, van den eersten dag af, dat ik in Azie ben38) aangekomen, hoe ik bij u den gansen tijd geweest ben;
19Dienende den Heere met alle ootmoedigheid,39) en vele tranen, en40) verzoekingen,41) die mij overkomen zijn door de lagen der Joden;
20Hoe ik niets achtergehouden42) heb van hetgeen nuttig was, dat ik u niet zou verkondigd en u geleerd hebben, in het openbaar en bij de huizen;43)
21Betuigende,44) beiden Joden en Grieken, de bekering tot God en het geloof in onzen Heere Jezus Christus.
22En nu ziet, ik, gebonden zijnde45) door den Geest,46) reis naar Jeruzalem, niet wetende,47) wat mij daar ontmoeten zal;
23Dan dat de Heilige Geest van stad tot48) stad betuigt, zeggende,49) dat mij banden en verdrukkingen aanstaande zijn.50)
24Maar ik acht op51) geen ding, noch houde mijn leven dierbaar52) voor mijzelven, opdat ik mijn loop met53) blijdschap mag volbrengen, en den dienst, welken ik van den Heere Jezus ontvangen heb, om te betuigen het Evangelie der genade Gods.54)
25En nu ziet, ik weet, dat gij allen, waar ik doorgegaan ben, predikende het Koninkrijk Gods, mijn aangezicht niet meer zien zult.
26Daarom betuig ik ulieden op deze huidigen dag, dat ik rein ben van55) het bloed van u allen.
27Want ik heb niet achtergehouden,56) dat ik u niet zou verkondigd hebben al den raad Gods.57)
28Zo hebt dan acht op uzelven58) en op de gehele kudde, over dewelke u59) de Heilige Geest60) tot opzieners gesteld61) heeft, om de Gemeente Gods te weiden, welke62) Hij63) verkregen heeft64) door Zijn65) eigen bloed.
29Want dit weet ik, dat na mijn vertrek66) zware67) wolven tot68) u inkomen zullen, die de kudde niet sparen.
30En uit uzelven69) zullen mannen opstaan, sprekende verkeerde dingen,70) om de discipelen af te trekken achter zich.71)
31Daarom waakt, en gedenkt, dat ik drie jaren72) lang nacht en dag, niet opgehouden heb een iegelijk met tranen te vermanen.
32En nu, broeders, ik bevele u Gode, en den woorde73) Zijner genade, Die machtig74) is u op te bouwen, en75) u een erfdeel76) te geven onder al de geheiligden.77)
33Ik heb niemands zilver, of goud, of kleding begeerd.
34En gijzelve weet, dat deze handen tot mijn nooddruft, en dergenen, die met mij waren, gediend hebben.
35Ik heb u in alles getoond, dat men, alzo arbeidende, de zwakken moet78) opnemen,79) en gedenken aan de woorden van den Heere Jezus, dat Hij gezegd80) heeft: Het is zaliger te81) geven, dan te82) ontvangen.
36En als hij dit gezegd had, heeft hij nederknielende met hen allen gebeden.
37En er werd een groot geween van83) hen allen; en zij, vallende om den hals van Paulus, kusten hem;
38Zeer bedroefd zijnde, allermeest over het woord, dat hij gezegd had, dat zij zijn aangezicht niet meer zien zouden; en zij geleidden hem naar het schip.