1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21


1Deze dingen heb Ik1) tot u gesproken, opdat gij niet geergerd wordt.2)
2Zij zullen u uit de synagogen3) werpen; ja, de ure komt, dat een iegelijk, die u zal doden, zal menen Gode een dienst4) te doen.
3En deze dingen zullen zij u doen, omdat zij den Vader niet gekend hebben, noch Mij.
4Maar deze dingen heb Ik tot u gesproken, opdat, wanneer de ure zal gekomen zijn, gij dezelve moogt gedenken, dat Ik ze u gezegd heb; doch deze dingen heb Ik u van het begin niet gezegd,5) omdat Ik bij ulieden was.6)
5En nu ga Ik7) heen tot Dengene, die Mij gezonden heeft, en niemand van u vraagt Mij:8) Waar gaat Gij henen?
6Maar omdat Ik deze dingen tot u gesproken heb, zo heeft de droefheid9) uw hart vervuld.
7Doch Ik zeg u de waarheid: Het is u nut, dat Ik wegga; want indien Ik niet wegga, zo zal de Trooster10) tot u niet komen;11) maar indien Ik heenga, zo zal Ik Hem tot u zenden.
8En Die gekomen zijnde, zal de wereld overtuigen van12) zonde, en van gerechtigheid, en van oordeel:
9Van zonde,13) omdat zij in Mij niet14) geloven;
10En van gerechtigheid,15) omdat Ik tot16) Mijn Vader heenga, en gij zult Mij niet meer zien;17)
11En van oordeel18), omdat de overste19) dezer wereld geoordeeld is.20)
12Nog vele dingen21) heb Ik u te zeggen, doch gij kunt die nu niet dragen.22)
13Maar wanneer Die zal gekomen zijn,23) namelijk de Geest der waarheid, Hij zal u in al de waarheid24) leiden; want Hij zal van Zichzelven25) niet spreken, maar zo wat Hij zal gehoord hebben,26) zal Hij spreken, en de toekomende dingen zal Hij u verkondigen.
14Die zal Mij verheerlijken;27) want Hij zal het uit het Mijne28) nemen, en zal het u verkondigen.
15Al wat de29) Vader heeft, is Mijn; daarom heb Ik gezegd, dat Hij het uit het Mijne zal nemen, en u verkondigen.
16Een kleinen tijd, en gij zult Mij niet zien;30) en wederom een kleinen tijd, en gij zult Mij zien,31) want Ik ga heen tot den Vader.
17Sommigen dan uit Zijn discipelen zeiden tot elkander: Wat is dit, dat Hij tot ons zegt: Een kleinen tijd, en gij zult Mij niet zien; en wederom een kleinen tijd, en gij zult Mij zien; en: Want Ik ga heen tot den Vader?
18Zij zeiden dan: Wat is dit, dat Hij zegt: Een kleinen tijd? Wij weten niet, wat Hij zegt.
19Jezus dan bekende, dat32) zij Hem wilden vragen, en zeide tot hen: Vraagt gij daarvan onder elkander, dat Ik gezegd heb: Een kleinen tijd, en gij zult Mij niet zien, en wederom een kleinen tijd, en gij zult Mij zien?
20Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, dat gij zult schreien, en33) klagelijk wenen, maar de wereld zal zich verblijden; en gij zult bedroefd zijn, maar uw droefheid zal tot blijdschap34) worden.
21Een vrouw, wanneer35) zij baart, heeft droefheid,36) dewijl haar ure gekomen is; maar wanneer zij het kindeken gebaard heeft, zo gedenkt zij37) de benauwdheid niet meer, om de blijdschap, dat een mens ter wereld geboren is.
22En gij dan hebt nu wel droefheid; maar Ik zal u wederom zien,38) en uw hart zal zich verblijden, en39) niemand zal uw blijdschap van u wegnemen.40)
23En in dien dag zult gij Mij niets vragen.41) Voorwaar, voorwaar Ik zeg u: Al wat gij den Vader zult42) bidden in Mijn Naam, dat zal Hij u geven.
24Tot nog toe43) hebt gij niet gebeden44) in Mijn Naam; bidt, en gij45) zult ontvangen, opdat uw blijdschap vervuld zij.46)
25Deze dingen heb Ik door gelijkenissen47) tot u gesproken; maar de ure komt, dat Ik niet meer door gelijkenissen tot u spreken zal, maar u vrijuit48) van den Vader49) zal verkondigen.
26In dien dag50) zult gij in Mijn Naam bidden; en Ik zeg u niet,51) dat Ik den Vader voor u bidden zal;
27Want de Vader Zelf heeft u lief, dewijl gij Mij52) liefgehad hebt, en hebt geloofd, dat Ik van God ben uitgegaan.53)
28Ik ben van den Vader uitgegaan, en ben in de wereld gekomen; wederom verlaat Ik de54) wereld, en ga heen tot den Vader.
29Zijn discipelen zeiden tot Hem: Zie, nu spreekt Gij vrijuit, en zegt geen gelijkenis.
30Nu weten wij, dat Gij alle dingen weet,55) en Gij hebt niet van node, dat U iemand vrage. Hierom geloven56) wij, dat Gij van God uitgegaan zijt.
31Jezus antwoordde hun: Gelooft gij nu?57)
32Ziet, de ure komt, en is nu gekomen, dat gij zult verstrooid worden,58) een iegelijk naar het zijne,59) en gij Mij alleen zult laten; en nochtans ben Ik niet alleen; want de Vader is met Mij.
33Deze dingen heb Ik tot u gesproken, opdat gij in Mij60) vrede hebt.61) In de wereld62) zult gij verdrukking hebben, maar hebt goeden moed, Ik heb de wereld overwonnen.63)