1)Makkeda in,
Dit was een stad, gelegen in de uiterste landpalen van den stam van Juda, tegen het westen, Joz. 15:41.
 
2)ziel die daarin was;
Dat is, mensen, en zo hierna; want vee en andere dingen waren de buit der Israëlieten, Deut. 20:16,17, en onder, Joz. 10:40, en Joz. 11:11.
 
3)gans Israël met hem,
Te weten, die allen, die mede te Gibeon geweest waren.
 
4)Libna, en hij krijgde
Anders, Lobna; een stad, gelegen in den stam van Juda, Joz. 15:42, en den priesters uit het huis van Aäron tot een woning gegeven, Joz. 21:13.
 
5)Lachis;
Dit was een sterke stad, gelegen aan de uiterste palen van den stam van Juda, tegen het westen, Joz. 15:39.
 
6)op den tweeden dag,
Te weten, nadat hij met het leger daarvoor gekomen was.
 
7)Gezer,
Een stad, gelegen in den stam van Efraïm, Joz. 16:3,10; Richt. 1:29.
 
8)Eglon,
Een stad, gelegen in den stam van Juda, Joz. 15:39, omtrent vijf mijlen van Jeruzalem, naar het zuiden, en drie mijlen van Emmaus.
 
9)zelven dage,
Te weten, toen hij het belegerd had. Zie Joz. 10:32.
 
10)naar Hebron,
De inneming van Hebron wordt onder, Joz. 14, Joz. 15, breder verhaald. Deze stad is een van de oudste steden in het land Kanaän. Zij is gebouwd zeven jaren vóór Zoan in Egypte, Num. 13:22. Zij lag in het erfdeel van Juda, Joz. 15:13. Zij was eerst genoemd Kiriath-Arba.
 
11)koning
Versta hier, dien koning van Hebron, die in des opgehangenen plaats, Joz. 10:26, gevolgd was.
 
12)Debir,
Een stad, gelegen aan de uiterste palen van den stam van Juda, waar zij aan het erfdeel van den stam van Simeon komt, en is eerst genoemd geweest Kiriath-Sefer; dat is, de Boekstad. Er was ook een stad, Debir genoemd, gelegen over de Jordaan in den stam van Gad, aan de uiterste landpale daarvan, Joz. 13:26.
 
13)sloeg Jozua
Dat is, hij won dat ganse land en nam het in.
 
14)alles wat adem had,
Dat is, al de mensen, want het vee behielden zij voor hun buit. Hebreeuws, allen adem.
 
15)gelijk als de HEERE,
Dit dient om Jozua en de Israëlieten te verontschuldigen, vanwege het ombrengen van zo grote menigte van mensen, als zij door de scherpte des zwaards vernield hebben.
 
16)Gosen,
Dit is dat Gosen niet, dat in Egypte ligt, waarvan Gen. 45:10 gesproken wordt, maar het ligt in het land Kanaän, waarvan onder, Joz. 11:16,17, gesproken wordt, en Joz. 15:51.
 
17)want de HEERE,
Deze woorden zijn hier bijgevoegd, om allen mensen, die dit lezen, alle twijfeling aangaande de waarheid dezer grote daden te benemen.
 
18)Toen keerde Jozua weder,
Al wat er tot hiertoe in dit boek verhaald is, is geschied in den tijd van omtrent zeven jaren, van het begin van dit boek af, dat is, van hetgeen Jozua en de kinderen Israëls uitgericht hebben na hun inkomst in het land Kanaän.