1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150


1Een psalm van David, voor den opperzangmeester1), op de Gitthith2).
2O HEERE, onze Heere! hoe heerlijk is Uw Naam op de ganse aarde! Gij, die Uw majesteit gesteld hebt boven de hemelen.
3Uit de mond der kinderkens6) en der zuigelingen7) hebt Gij sterkte8) gegrondvest,9) om Uwer tegenpartijen10) wil, om den vijand en wraakgierige11) te doen ophouden.12)
4Als ik13) Uw hemel aanzie, het werk Uwer vingeren,14) de maan en de sterren, die Gij bereid hebt;15)
5Wat is de mens,16) dat Gij zijner gedenkt,17) en de zoon des mensen,18) dat Gij hem bezoekt?
6En hebt hem een19) weinig20) minder gemaakt dan de engelen,21) en hebt hem met eer en heerlijkheid gekroond?
7Gij doet hem heersen over de werken Uwer handen; Gij hebt alles22) onder zijn voeten gezet;
8Schapen23) en ossen,24) alle die; ook mede de dieren25) des velds.
9Het gevogelte26) des hemels27), en de vissen der zee; hetgeen de paden der zeeen28) doorwandelt.
10O HEERE, onze Heere! hoe heerlijk29) is Uw Naam op de ganse aarde!