1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150


1Voor den opperzangmeester, op de Gittith,1) een psalm van Asaf.2)
2Zingt vrolijk Gode, onze Sterkte; juicht den God van Jakob.
3Heft een psalm op, en geeft de trommel; de liefelijke harp met de luit.
4Blaast4) de bazuin in de5) nieuwe maan, ter6) bestemder tijd, op onzen feestdag.
5Want dit is een inzetting in Israël,8) een recht van den9) God Jakobs.
6Hij heeft het gezet10) tot een getuigenis in Jozef,12) als Hij uitgetogen13) was tegen Egypteland; alwaar ik gehoord14) heb een spraak, die ik niet verstond;
7Ik heb16) zijn schouder van den last18) onttrokken; zijn handen zijn van de potten ontslagen.20)
8In de21) benauwdheid riept gij, en Ik hielp u uit; Ik antwoordde u uit de22) schuilplaats des donders; Ik beproefde23) u aan de wateren van Meriba.24) Sela.25)
9Mijn volk,26) zeide Ik hoor toe, en Ik zal27) onder u betuigen, Israël, of gij28) naar Mij hoordet!
10Er zal onder u geen uitlands god wezen, en gij zult u voor geen vreemden god nederbuigen.
11Ik ben de Heere, uw God, Die u heb opgevoerd uit het land van Egypte; doe uw mond wijd open, en Ik zal hem vervullen.
12Maar Mijn volk heeft30) Mijn stem niet gehoord; en Israël heeft Mijner niet gewild.
13Dies heb Ik het overgegeven in het31) goeddunken huns harten, dat zij wandelden in hun raadslagen.
14Och, dat Mijn volk naar Mij gehoord had, dat Israël32) in Mijn wegen gewandeld had!
15In kort zou Ik hun vijanden gedempt33) hebben, en Mijn hand34) gewend hebben tegen hun wederpartijders.
16Die den HEERE haten, zouden zich Hem35) geveinsdelijk onderworpen hebben, maar hunlieder36) tijd zou eeuwig geweest zijn.
17En Hij zou37) het gespijsd38) hebben met het vette39) der tarwe; ja, Ik zou40) u verzadigd hebben met honig uit de41) rotsstenen.