1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16


1Paulus, een geroepen1) apostel van Jezus Christus, door den wil van God, en Sosthenes2), de broeder,3)
2Aan de Gemeente Gods, die te Korinthe is, den geheiligden5) in Christus Jezus, den geroepenen heiligen, met allen, die den Naam van onzen Heere Jezus Christus aanroepen in alle plaats,7) beide hun en onzen Heere;
3Genade zij u8) en vrede van God onzen Vader, en den Heere Jezus Christus.
4Ik dank mijn God allen tijd over u, vanwege de genade Gods, die u gegeven is in Christus Jezus;
5Dat gij in alles rijk zijt geworden in Hem, in alle rede12) en alle kennis;
6Gelijk de getuigenis13) van Christus bevestigd is14) onder u;
7Alzo dat het u aan gene gave15) ontbreekt, verwachtende16) de openbaring van onzen Heere Jezus Christus.
8Welke God u ook zal bevestigen17) tot het einde toe, om onstraffelijk18) te zijn in den dag19) van onzen Heere Jezus Christus.
9God is getrouw,20) door Welken gij geroepen zijt tot de gemeenschap21) van Zijn Zoon Jezus Christus, onzen Heere.
10Maar ik bid u,22) broeders, door den Naam23) van onzen Heere Jezus Christus, dat gij allen hetzelfde spreekt24), en dat onder u geen scheuringen zijn,25) maar dat gij samengevoegd zijt in een zelfden zin, en in27) een zelfde gevoelen.
11Want mij is van u bekend gemaakt, mijn broeders, door die van het huisgezin van Chloe zijn, dat er twisten onder u zijn.
12En dit zeg ik, dat een iegelijk van u zegt: Ik ben van Paulus, en ik van Apollos;30) en ik van Cefas;31) en ik van Christus.32)
13Is Christus33) gedeeld? Is Paulus voor u gekruist? Of zijt gij in Paulus'34) naam gedoopt?
14Ik dank God, dat ik niemand van ulieden gedoopt heb, dan Krispus en Gajus;
15Opdat niet iemand zegge, dat ik in mijn naam gedoopt heb.
16Doch ik heb ook het huisgezin van Stefanus gedoopt; voorts weet ik niet, of ik iemand anders gedoopt heb.
17Want Christus heeft mij niet gezonden35), om te dopen, maar om het Evangelie te verkondigen; niet met wijsheid36) van woorden,37) opdat het kruis van38) Christus niet verijdeld worde.39)
18Want het woord des40) kruises is wel dengenen, die verloren gaan, dwaasheid;41) maar ons, die behouden worden, is het een kracht Gods;
19Want er is geschreven: Ik zal de wijsheid der wijzen43) doen vergaan, en het verstand der verstandigen zal Ik te niet maken.
20Waar is de wijze?44) Waar is de schriftgeleerde? Waar is de onderzoeker dezer eeuw? Heeft God de wijsheid45) dezer wereld niet dwaas gemaakt?46)
21Want nademaal, in de wijsheid Gods47), de wereld God niet heeft gekend48) door de wijsheid,49) zo heeft het Gode behaagd, door de dwaasheid der50) prediking, zalig te maken, die geloven;
22Overmits de Joden een teken51) begeren, en de Grieken wijsheid zoeken;52)
23Doch wij prediken Christus, den Gekruisigde, den Joden wel een ergernis, en den Grieken een dwaasheid;
24Maar hun, die geroepen zijn,55) beiden Joden en Grieken, prediken wij56) Christus, de kracht Gods, en de wijsheid Gods.
25Want het dwaze Gods is wijzer dan de mensen; en het zwakke Gods58) is sterker dan de mensen.
26Want gij ziet uw roeping, broeders, dat gij niet vele wijzen zijt naar het vlees,60) niet vele machtigen, niet vele edelen.
27Maar het dwaze der61) wereld heeft God uitverkoren, opdat Hij de wijzen beschamen zou; en het zwakke der wereld heeft God uitverkoren, opdat Hij het sterke zou beschamen;63)
28En het onedele der wereld, en het verachte heeft God uitverkoren, en hetgeen niets is,64) opdat Hij hetgeen iets is65), te niet zou maken;
29Opdat geen vlees67) zou roemen voor Hem.
30Maar uit Hem zijt gij in Christus Jezus, Die ons geworden is wijsheid van God, en rechtvaardigheid, en heiligmaking, en verlossing;
31Opdat het zij, gelijk geschreven is: Die roemt, roeme in den68) Heere.