1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16


1Al ware het, dat ik de talen1) der mensen en der2) engelen sprak, en de liefde niet had, zo ware ik een klinkend4) metaal, of luidende schel geworden.
2En al ware het dat ik de gave der profetie had6), en wist al de verborgenheden7) en al de wetenschap; en al ware het, dat ik al het geloof had, zodat ik8) bergen verzette, en de liefde9) niet had, zo ware ik niets.10)
3En al ware het, dat ik al mijn goederen tot onderhoud11) der armen uitdeelde, en al ware het, dat ik mijn lichaam overgaf, opdat ik verbrand zou worden,12) en had de liefde niet,13) zo zou het mij geen nuttigheid geven.
4De liefde is15) lankmoedig, zij is16) goedertieren;17) de liefde is niet afgunstig; de liefde handelt niet lichtvaardigl18)ijk, zij is niet opgeblazen;19)
5Zij handelt niet ongeschiktelijk, zij zoekt zichzelve niet,21) zij wordt niet verbitterd, zij22) denkt geen kwaad;23)
6Zij verblijdt zich niet in de ongerechtigheid, maar24) zij verblijdt zich in de waarheid;25)
7Zij bedekt alle dingen,26) zij gelooft alle dingen,27) zij hoopt alle dingen,28) zij verdraagt alle dingen.29)
8De liefde vergaat30) nimmermeer; maar31) hetzij profetieen, zij zullen te niet gedaan worden; hetzij talen, zij34) zullen ophouden;35) hetzij kennis, zij zal36) te niet gedaan worden.
9Want wij kennen37) ten dele, en38) wij profeteren ten dele;
10Doch wanneer het volmaakte39) zal gekomen zijn,40) dan zal hetgeen ten dele is,41) te niet gedaan worden.
11Toen ik een kind was,42) sprak ik als een kind, was ik gezind als een kind,43) overlegde ik als een kind;44) maar wanneer ik een man geworden ben, zo heb ik te niet gedaan hetgeen eens kinds was.45)
12Want wij zien nu52) door een46) spiegel47) in een duistere rede,48) maar alsdan zullen wij zien50) aangezicht tot aangezicht;51) nu ken ik ten dele, maar53) alsdan zal ik kennen, gelijk ook ik gekend ben.55)
13En nu blijft geloof, hoop57) en liefde, deze drie; doch de meeste van deze is de liefde.58)