1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13


1Want wij weten, dat, zo ons aardse huis1) dezes tabernakels gebroken wordt,2) wij een gebouw van God3) hebben, een huis niet met handen gemaakt, maar eeuwig in de hemelen.
2Want ook in dezen zuchten wij, verlangende met onze woonstede, die uit den hemel is, overkleed te worden.
3Zo wij ook bekleed en4) niet naakt zullen gevonden worden.
4Want ook wij, die in dezen tabernakel5) zijn, zuchten, bezwaard zijnde;6) nademaal wij niet7) willen ontkleed, maar overkleed worden,8) opdat het sterfelijke van het leven verslonden worde.10)
5Die ons nu tot ditzelfde bereid11) heeft, is God, Die ons ook het onderpand des12) Geestes gegeven heeft.
6Wij hebben dan altijd goeden moed, en weten, dat wij, inwonende in het lichaam, uitwonen van den Heere;13)
7(Want wij wandelen door geloof en 14)niet door aanschouwen.)15)
8Maar wij hebben goeden moed, en hebben meer behagen om uit het lichaam uit te wonen, en bij den Heere in te wonen.
9Daarom zijn wij ook zeer begerig,16) hetzij inwonende,17) hetzij uitwonende, om18) Hem welbehagelijk te zijn.
10Want wij allen moeten geopenbaard worden19) voor den rechterstoel van Christus, opdat een iegelijk wegdrage, hetgeen door het lichaam21) geschiedt, naardat hij gedaan heeft, hetzij goed22), hetzij kwaad.23)
11Wij dan, wetende den schrik des Heeren,24) bewegen de mensen tot het geloof, en zijn Gode openbaar geworden; doch ik hoop ook in uw gewetens geopenbaard te zijn.
12Want wij prijzen onszelven25) u niet wederom aan, maar wij geven u oorzaak van roem over ons,26) opdat gij stof zoudt hebben tegen degenen, die in het aangezicht27) roemen en niet in het hart.
13Want hetzij dat wij uitzinnig zijn,28) wij zijn het Gode; hetzij dat wij gematigd van zinnen29) zijn, wij zijn het ulieden.
14Want de liefde van Christus30) dringt ons;31)
15Als die dit oordelen,32) dat, indien Een33) voor allen34) gestorven is,35) zij dan allen gestorven zijn.36) En Hij is voor allen gestorven, opdat degenen, die leven, niet meer zichzelven zouden37) leven, maar Dien, Die voor hen38) gestorven en opgewekt is.
16Zo dan, wij kennen van nu aan niemand naar het vlees; en indien wij ook Christus naar het vlees gekend hebben, nochtans kennen wij Hem nu niet meer naar het vlees.
17Zo dan, indien iemand in Christus 39)is, die is een nieuw schepsel;40) het oude is voorbijgegaan, ziet, het is alles nieuw geworden.
18En al deze dingen zijn42) uit God, Die ons met Zichzelven43) verzoend heeft door44) Jezus Christus, en ons de bediening der verzoening gegeven heeft.
19Want God45) was in Christus de wereld met46) Zichzelven verzoenende, hun zonden hun niet toerekenende; en heeft het woord der verzoening in ons gelegd.47)
20Zo zijn wij dan gezanten van Christus wege, alsof God door ons bade; wij bidden van Christus wege: laat u met God verzoenen.48)
21Want Dien, Die geen zonde gekend heeft, heeft Hij49) zonde voor ons gemaakt,50) opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods51) in Hem.52)