1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48


1Het gebeurde ook in het twaalfde jaar,1) in de twaalfde maand op den eersten der maand, dat het woord des HEEREN tot mij geschiedde, zeggende:
2Mensenkind! hef een klaaglied op over Farao,2) den koning van Egypte, en zeg tot hem: Gij waart een jongen leeuw3) onder de heidenen4) gelijk; en gij waart als een zeedraak in de zeeen,5) en braakt voort6) in uw rivieren,7) en beroerdet het water8) met uw voeten, en vermodderdet hunlieder rivieren.
3Alzo zegt de Heere HEERE: Ik zal daarom Mijn net over u uitspreiden9) door een vergadering van vele volken;10) die zullen u optrekken in Mijn garen.11)
4Dan zal Ik u laten op het land,12) Ik zal u henenwerpen op het open veld;13) en Ik zal al het gevogelte des hemels op u doen wonen, en het gedierte der ganse aarde van u verzadigen.14)
5En Ik zal uw vlees henengeven op de bergen, en de dalen met uw hoogheid vervullen.15)
6En Ik zal het land, waarin gij zwemt,16) van uw bloed17) drenken tot aan de bergen;18) en de stromen zullen van u vervuld worden.
7En als Ik u zal uitblussen,19) zal Ik den hemel bedekken,20) en zijn sterren zwart maken; Ik zal de zon met wolken bedekken, en de maan zal haar licht niet laten lichten.
8Alle lichtende lichten aan den hemel,21) die zal Ik om uwentwil zwart maken; en Ik zal een duisternis over uw land maken, spreekt de Heere HEERE.22)
9Daartoe zal Ik het hart van vele volken verdrietig maken,23) als Ik uw verbreking onder de heidenen zal brengen24) in de landen, die gij niet gekend hebt.
10En Ik zal maken, dat zich vele volken over u ontzetten, en hun koningen zullen de haren over u te berge staan,25) als Ik Mijn zwaard26) zal zwaaien27) voor hun aangezichten; en zij zullen elk ogenblik sidderen,28) een ieder voor zijn ziel,29) ten dage uws vals.
11Want zo zegt de Heere HEERE: Het zwaard des konings van Babel zal u overkomen.
12Ik zal uw menigte vellen30) door de zwaarden der helden, die al te zamen de tirannigste der heidenen zijn;31) die zullen de hovaardij van Egypte32) verstoren, en haar ganse menigte zal verdelgd worden.
13En Ik zal haar beesten verdoen33) van bij de grote wateren; en geen mensenvoet34) zal ze meer beroeren,35) en geen beestenklauwen zullen ze beroeren.
14Dan zal Ik hunlieder wateren doen zinken,37) en Ik zal hunlieder rivieren doen gaan als olie, spreekt de Heere HEERE:
15Als Ik Egypteland zal hebben gesteld tot een verwoesting, en het land van zijn volheid zal woest zijn geworden,38) als Ik geslagen zal hebben allen, die daarin wonen; alzo zullen zij weten, dat Ik de HEERE ben.
16Dat is het klaaglied,39) en dat zullen zij klagelijk zingen;40) de dochteren der heidenen41) zullen het klagelijk zingen; zij zullen het klagelijk zingen over Egypte en over haar ganse menigte, spreekt de Heere HEERE.
17Voorts gebeurde het in het twaalfde jaar,42) op den vijftienden der maand,43) dat het woord des HEEREN tot mij geschiedde, zeggende:
18Mensenkind! weeklaag over de menigte van Egypte, en doe ze nederdalen,44) (haar en de dochteren der prachtige heidenen45)) in de onderste plaatsen der aarde,46) bij degenen, die in den kuil zijn nedergedaald.
19Boven wien47) zijt gij liefelijk!48) Daal neder, en leg u49) bij de onbesnedenen.50)
20In het midden der verslagenen van het zwaard zullen zij vallen;51) zij is aan het zwaard overgegeven;52) trek haar henen53) met al haar menigte.
21De machtigste der helden54) zullen hem, met zijn helpers, toespreken,55) uit het midden der hel; zij zijn nedergedaald, de onbesnedenen liggen er,56) verslagen van het zwaard;
22Daar is Assur met haar gansen hoop,57) zijn graven zijn rondom hem;58) zij zijn allen verslagen, gevallen door het zwaard;
23Welker graven gesteld zijn in de zijden des kuils, en haar hoop is rondom haar graf; zij zijn allen verslagen, gevallen door het zwaard, die een schrik gaven59) in het land der levenden.60)
24Daar is Elam61) met haar ganse menigte rondom haar graf; zij zijn allen verslagen,62) de gevallenen door het zwaard, die onbesneden zijn nedergedaald tot de onderste plaatsen der aarde,63) die hun schrik hadden gegeven in het land der levenden; nu dragen zij hun schande met degenen, die in den kuil zijn nedergedaald.
25In het midden der verslagenen hebben zij haar een legerstede gesteld onder haar ganse menigte, rondom hem zijn haar graven;65) zij zijn allen onbesneden, verslagenen van het zwaard, omdat een schrik van hen gegeven is66) in het land der levenden; nu dragen zij hun schande met degenen, die in den kuil zijn nedergedaald; hij is67) geleid in het midden der verslagenen.
26Daar is Mesech, en Tubal,69) met haar ganse menigte; rondom hem zijn haar graven;70) zij zijn allen onbesneden, verslagenen van het zwaard, omdat zij hun schrik gegeven hebben in het land der levenden.
27Maar zij liggen niet met de helden,71) die onder de onbesnedenen gevallen zijn; die ter helle zijn nedergedaald72) met hun krijgswapenen,73) en welker zwaarden men gelegd heeft onder hun hoofden;74) welker ongerechtigheid nochtans75) op hun beenderen is,76) omdat der helden schrik in het land der levenden geweest is.
28Gij ook zult verbroken worden77) in het midden der onbesnedenen, en zult liggen met de verslagenen van het zwaard.
29Daar is Edom,78) haar koningen en al haar vorsten, die met hunlieder macht gelegd zijn bij de verslagenen van het zwaard; diezelve liggen met de onbesnedenen en met degenen, die in den kuil zijn nedergedaald.
30Daar zijn de geweldigen79) van het Noorden,80) zij allen, en alle Sidoniers,81) die met de verslagenen zijn nedergedaald, beschaamd zijnde vanwege hun schrik,82) die uit hun macht voortkwam,83) en zij liggen onbesneden bij de verslagenen van het zwaard, en dragen hun schande met degenen, die in den kuil zijn nedergedaald.
31Farao zal henlieden zien,84) en zich troosten85) over zijn ganse menigte; de verslagenen van het zwaard van Farao en zijn ganse heir, spreekt de Heere HEERE.
32Want Ik heb ook Mijn schrik gegeven86) in het land der levenden; dies zal hij gelegd worden in het midden der onbesnedenen bij de verslagenen van het zwaard, Farao en zijn ganse menigte, spreekt de Heere HEERE.