1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50


1Alzo toog Abram op uit Egypte naar het zuiden,1) hij en zijn huisvrouw, en al wat hij had, en Lot met hem.
2En Abram was zeer rijk2), in vee, in zilver, en in goud.
3En hij ging, volgens zijn reizen, van het zuiden tot Beth-El4) toe, tot aan de plaats, waar zijn tent in het begin5) geweest was, tussen Beth-El, en tussen Ai;6)
4Tot de plaats des altaars, dat hij in het eerst daar gemaakt had; en Abram heeft aldaar den Naam des HEEREN7) aangeroepen.
5En Lot, die met Abram toog, had ook schapen, en runderen, en tenten.
6En dat land droeg8) hen niet, om samen te wonen; want hun have was vele, zodat zij samen niet konden wonen.
7En er was twist9) tussen de herders van Abrams vee, en tussen de herders van Lots vee. Ook woonden10) toen de Kanaanieten en Ferezieten in dat land.
8En Abram zeide tot Lot: Laat toch geen twisting zijn tussen mij en tussen u, en tussen mijn herders en tussen uw herders; want wij zijn mannen broeders.11)
9Is niet het ganse land12) voor uw aangezicht?13) Scheid u toch van mij; zo gij de linkerhand kiest,14) zo zal ik ter rechterhand gaan; en zo gij de rechterhand, zo zal ik ter linkerhand gaan.
10En Lot hief zijn ogen op, en hij zag de ganse vlakte der Jordaan,15) dat zij die geheel bevochtigde; eer de HEERE Sodom en Gomorra verdorven had, was zij als de hof 16)des HEEREN, als Egypteland,17) als gij komt te Zoar.18)
11Zo koos Lot voor zich de ganse vlakte der Jordaan, en Lot trok tegen het oosten; en zij werden gescheiden, de een van den ander.
12Abram dan woonde in het land Kanaan; en Lot woonde in de steden der vlakte, en sloeg tenten tot aan Sodom toe.
13En de mannen van Sodom waren boos, en grote zondaars20) tegen den HEERE.
14En de HEERE zeide21) tot Abram, nadat Lot van hem gescheiden was: Hef uw ogen op, en zie van de plaats, waar gij zijt noordwaarts en zuidwaarts, en oostwaarts en westwaarts.22)
15Want al dit land, dat gij ziet,23) zal Ik24) u geven,25) en aan uw zaad, tot in eeuwigheid.26)
16En Ik zal uw zaad27) stellen als het stof der aarde, zodat, indien iemand het stof der aarde zal kunnen tellen, zal ook uw zaad geteld worden.
17Maak u op, wandel door dit land, in zijn lengte en in zijn breedte, want Ik zal het u geven.
18En Abram sloeg tenten op,28) en kwam en woonde aan de eikenbossen29) van Mamre,30) die bij Hebron zijn;31) en hij bouwde aldaar den HEERE een altaar.