1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50


1Dit nu zijn de geboorten van Ezau, welke is Edom.
2Ezau1) nam zijn vrouwen uit de dochter7)en van Kanaan,2) Ada,3) de dochter van Elon, de Hethiet,4) en Aholibama,5) de dochter van Ana,6) de dochter van Zibeon, de Heviet;8)
3En Basmath,9) de dochter van Ismael, zuster10) van Nebajoth.
4Ada nu baarde aan Ezau Elifaz,11) en Basmath baarde Rehuel.12)
5En Aholibama baarde Jehus, en Jaelam, en Korah. Dit zijn de zonen 14)van Ezau, die hem geboren zijn in het land Kanaan.
6Ezau nu had genomen zijn vrouwen, en zijn zonen, en zijn dochters, en al de zielen zijns15) huizes, en zijn vee, en16) al zijn beesten, en al zijn bezitting, die hij in het land Kanaan geworven had, en was vertrokken naar een ander17) land, van het18) aangezicht van zijn broeder Jakob.
7Want hun have19) was te veel, om samen te wonen; en het land hunner20) vreemdelingschappen kon ze niet dragen vanwege hun vee.
8Derhalve woonde Ezau op het21) gebergte Seir. Ezau is22) Edom.
9Dit nu zijn de geboorten van Ezau, de vader der Edomieten23), op het gebergte van Seir.
10Dit zijn de namen der zonen24) van Ezau: Elifaz, de zoon van Ada, Ezau's huisvrouw; Rehuel, de zoon van Basmath, Ezau's huisvrouw.
11En de zonen van Elifaz waren: Teman, Omar, Zefo, en Gaetam, en Kenaz.
12En Timna was een bijwijf van Elifaz, den zoon van Ezau, en zij baarde aan Elifaz Amalek; dit zijn de zonen27) van Ada, Ezau's huisvrouw.
13En dit zijn de zonen van Rehuel: Nahath, en Zerah,28) Samma en Mizza; dat zijn geweest de zonen van Basmath, Ezau's huisvrouw.
14En dit zijn geweest de zonen van Aholibama, dochter van Ana, dochter van Zibeon, Ezau's huisvrouw; en zij baarde aan Ezau Jehus, en Jaelam, en Korah.
15Dit zijn de vorsten29) der zonen van Ezau: de zonen van Elifaz, den eerstgeborene van Ezau, waren: de vorst Teman, de vorst Omar, de vorst Zefo, de vorst Kenaz.
16De vorst Korah, de vorst Gaetam, de vorst Amalek; dat zijn de vorsten van Elifaz in het land Edom; dat zijn de zonen van Ada.
17En dit zijn de zonen van Rehuel, den zoon van Ezau: de vorst Nahath, de vorst Zera, de vorst Samma, de vorst Mizza; dat zijn de vorsten van Rehuel in het land Edom; dat zijn de zonen van Basmath, de huisvrouw van Ezau.
18En dit zijn de zonen van Aholibama, de huisvrouw van Ezau: de vorst Jehus, de vorst Jaelam, de vorst Korah; dat zijn de vorsten van Aholibama, de dochter van Ana, de huisvrouw van Ezau.
19Dat zijn de zonen van Ezau, en dat zijn hunlieder vorsten; hij is Edom.
20Dit zijn de zonen van Seir,32) den Horiet, inwoners van dat land: Lotan, en Sobal, en Zibeon, en Ana,
21En Dison, en33) Ezer, en Disan; dat zijn de vorsten der Horieten,34) zonen van Seir, in het land van Edom.
22En de zonen van Lotan waren Hori en Hemam; en Lotans zuster was Timna.36)
23En dit zijn de zonen van Sobal: Alvan 37)en Manahath, en Ebal, en Sefo, en Onam.
24En dit zijn de zonen van Zibeon: Aja en Ana, hij is die Ana, die de muilen39) in de woestijn gevonden heeft, toen hij de ezels van zijn vader Zibeon weidde.
25En dit zijn de zonen van40) Ana: Dison; en Aholibama41) was de dochter van Ana.42)
26En dit zijn de zonen van Dison: Hemdan, en Esban, en Ithran, en Cheran.
27Dit zijn de zonen van Ezer:44) Bilhan, en Zaavan, en Akan.45)
28Dit zijn de zonen van Disan: Uz46) en Aran.
29Dit zijn de vorsten der Horieten:47) de vorst Lotan, de vorst Sobal, de vorst Zibeon, de vorst Ana.
30De vorst Dison, de vorst Ezer, de vorst Disan; dit zijn de vorsten der Horieten, naar hun48) vorsten in het land Seir.
31En dit zijn koningen, die49) geregeerd hebben in het land Edom, eer een50) koning regeerde over de kinderen51) Israëls.
32Bela dan, de zoon van Beor, regeerde in Edom, en de naam zijner stad52) was Dinhaba.
33En Bela stierf, en Jobab, de zoon van Zerah, van Bozra,53) regeerde in zijn plaats.
34En Jobab stierf, en Husam, uit der54) Temanieten land, regeerde in zijn plaats.
35En Husam stierf, en in zijn plaats regeerde Hadad, de zoon van Bedad, die Midian55) versloeg in het veld van Moab; en de naam zijner stad was Avith.
36En Hadad stierf, en Samla, van Masreka, regeerde in zijn plaats.
37En Samla stierf, en Saul van56) Rehoboth, aan de57) rivier, regeerde in zijn plaats.
38En Saul stierf, en Baal-Hanan, de zoon van Achbor, regeerde in zijn plaats.
39En Baal-Hanan, de zoon van Achbor, stierf, en Hadar regeerde in zijn plaats; en de naam zijner stad was Pahu; en de naam zijner huisvrouw was Mechetabeel, een dochter van Matred, de dochter58) van Mezahab.
40En dit zijn de namen der vorsten59) van Ezau, naar hun geslachten, naar hun plaatsen, met hun60) namen: de vorst Timna,61) de vorst Alva, de vorst Jetheth,
41De vorst Aholibama, de vorst Ela, de vorst Pinon,
42De vorst Kenaz, de vorst Teman, de vorst Mibzar,62)
43De vorst Magdiel, de vorst Iram; dit zijn de vorsten van Edom, naar hun woningen, in het land hunner bezitting; hij is Ezau, de vader van Edom.63)