1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13


1Daarom, nalatende het beginsel der leer1) van Christus, laat ons tot de volmaaktheid voortvaren;2) niet wederom leggende het fondament van de bekering3) van dode werken,4) en van het geloof in God,5)
2Van de leer der dopen,6) en van de oplegging der handen,7) en van de opstanding der doden,8) en van het eeuwig oordeel.9)
3En dit zullen wij ook doen,10) indien het God toelaat.
4Want het is onmogelijk,11) degenen, die eens verlicht geweest zijn,12) en de hemelse gave gesmaakt hebben,13) en des Heiligen Geestes deelachtig geworden zijn,14)
5En gesmaakt hebben het goede woord Gods,15) en de krachten der toekomende eeuw,16)
6En afvallig worden,17) die, zeg ik, wederom te vernieuwen19) tot bekering, als welke zichzelven20) den Zoon van God wederom kruisigen en openlijk te schande maken.
7Want de aarde,21) die den regen, menigmaal op haar komende, indrinkt, en bekwaam kruid voortbrengt voor degenen, door welke zij ook gebouwd wordt, die ontvangt zegen van God;22)
8Maar die doornen en distelen draagt, die is verwerpelijk, en nabij de vervloeking,23) welker einde is tot verbranding.
9Maar, geliefden!24) wij verzekeren ons van u betere dingen, en met de zaligheid gevoegd,25) hoewel wij alzo spreken.26)
10Want God is niet onrechtvaardig 27)dat Hij uw werk zou28) vergeten,29) en den arbeid der liefde, die gij aan Zijn Naam bewezen hebt,30) als die de heiligen gediend hebt en nog dient.
11Maar wij begeren, dat een iegelijk van u dezelfde naarstigheid bewijze, tot de volle verzekerdheid der hoop,31) tot het einde toe;32)
12Opdat gij niet traag wordt, maar navolgers zijt dergenen, die door geloof en lankmoedigheid33) de beloftenissen beerven.34)
13Want als God aan Abraham35) de belofte deed,36) dewijl Hij bij niemand, die meerder was, had te zweren, zo zwoer Hij bij Zichzelven,
14Zeggende: Waarlijk,37) zegenende zal Ik u zegenen,38) en vermenigvuldigende zal Ik u vermenigvuldigen.
15En alzo, lankmoediglijk verwacht hebbende, heeft hij de belofte verkregen.40)
16Want de mensen zweren wel bij den meerdere41) dan zij zijn, en de eed42) tot bevestiging43) is denzelven een einde van alle tegenspreken;
17Waarin God, willende den erfgenamen der beloftenis overvloediger bewijzen de onveranderlijkheid van Zijn raad, met een eed daartussen is gekomen;44)
18Opdat wij, door twee onveranderlijke dingen,45) in welke het onmogelijk is dat God liege, een sterke vertroosting zouden hebben, wij namelijk, die de toevlucht genomen hebben, om de voorgestelde hoop46) vast te houden;
19Welke wij hebben47) als een anker der ziel,48) hetwelk zeker en vast is, en ingaat in het binnenste van het voorhangsel;49)
20Daar de Voorloper voor ons is ingegaan,50) namelijk Jezus, naar de ordening van Melchizedek,51) een Hogepriester geworden zijnde in der eeuwigheid.