1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28


1En het geschiedde te Ikonium, dat zij1) te zamen gingen2) in de synagoge der Joden, en alzo spraken, dat een grote menigte, beiden van Joden en Grieken, geloofde.3)
2Maar de Joden, die ongehoorzaam waren,4) verwekten en verbitterden de5) zielen der heidenen tegen de broeders.
3Zij verkeerden dan aldaar een langen tijd,6) vrijmoediglijk7) sprekende in den Heere, Die getuigenis gaf aan het Woord Zijner8) genade, en gaf, dat tekenen en wonderen geschiedden door hun handen.9)
4En de menigte der stad werd verdeeld, en sommigen waren met de Joden, en sommigen met de apostelen.10)
5En als er een oploop geschiedde, beiden van heidenen en van Joden, met hun oversten, om hun smaadheid aan te doen, en hen te stenigen,
6Zijn zij, alles overlegd11) hebbende, gevlucht naar de steden van12) Lykaonie,13) namelijk Lystre en Derbe, en het omliggende land;
7En verkondigden aldaar het Evangelie.
8En een zeker man, te Lystre, zat onmachtig aan de voeten, kreupel zijnde van zijner moeders lijf, die nooit had gewandeld.
9Deze hoorde Paulus spreken; welke de ogen op hem houdende, en ziende, dat hij14) geloof had om15) gezond te worden,16)
10Zeide met grote stem: Sta recht op uw voeten! En hij sprong op en wandelde.
11En de scharen, ziende, hetgeen Paulus gedaan had, verhieven hun stemmen, en zeiden in het Lycaonisch: De goden zijn den mensen gelijk17) geworden, en tot ons nedergekomen.
12En zij noemden Barnabas Jupiter,18) en Paulus Mercurius, omdat hij het woord voerde.
13En de priester van Jupiter, die voor hun19) stad was, als hij ossen en kransen20) aan de voorpoorten21) gebracht had, wilde hij offeren met de scharen.
14Maar de apostelen, Barnabas en Paulus, dat horende, scheurden hun22) klederen, en sprongen onder de schare, roepende,23)
15En zeggende: Mannen, waarom doet gij deze dingen? Wij zijn ook mensen van gelijke bewegingen als gij, en verkondigen ulieden, dat gij u zoudt van deze ijdele dingen24) bekeren tot den levenden God, Die gemaakt heeft den hemel, en de aarde, en de zee, en al hetgeen in dezelve is;
16Welke in de verledene tijden al de heidenen heeft laten wandelen in hun wegen;25)
17Hoewel Hij nochtans Zichzelven niet onbetuigd26) gelaten heeft, goed doende van den hemel, ons regen en vruchtbare tijden gevende, vervullende onze harten met spijs en vrolijkheid.
18En dit zeggende, wederhielden27) zij nauwelijks de scharen, dat zij hun niet offerden.
19Maar daarover kwamen Joden van Antiochie en28) Ikonium, en overreedden de scharen, en stenigden Paulus, en sleepten hem buiten de stad, menende, dat hij dood was.
20Doch als hem de discipelen omringd hadden,29) stond hij op, en kwam in de stad; en des anderen daags ging hij met Barnabas uit naar Derbe.
21En als zij derzelve stad het Evangelie verkondigd en vele discipelen30) gemaakt hadden, keerden zij weder naar Lystre, en Ikonium, en Antiochie;
22Versterkende de zielen der31) discipelen, en vermanende, dat zij zouden blijven in het geloof, en dat wij door vele verdrukkingen moeten ingaan in het Koninkrijk Gods.
23En als zij in elke Gemeente, met opsteken32) der handen, ouderlingen verkoren hadden, gebeden hebbende met vasten, bevalen zij hen den Heere, in Welken zij geloofd hadden.
24En Pisidie33) doorgereisd hebbende, kwamen zij in Pamfylie.34)
25En als zij te Perge het Woord35) gesproken hadden, kwamen zij af naar Attalie.36)
26En van daar scheepten zij af naar Antiochie,37) van waar zij der genade Gods38) bevolen waren geweest tot het werk, dat zij volbracht hadden.
27En daar gekomen zijnde, en de Gemeente vergaderd hebbende, verhaalden zij, wat grote dingen God met hen gedaan39) had, en dat Hij den heidenen de deur des40) geloofs geopend had.
28En zij verkeerden aldaar geen kleinen tijd met de discipelen.