1 2 3 4 5 6 7 8


1Het Hooglied,1) hetwelk2) van Salomo is.
2Hij3) kusse mij4) met de kussen5) Zijns monds;6) want Uw uitnemende7) liefde is beter dan wijn.8)
3Uw olien9) zijn goed tot reuk, Uw naam10) is een olie,11) die uitgestort wordt; daarom12) hebben U de maagden lief.
4Trek mij, wij zullen U nalopen! De Koning heeft mij gebracht in Zijn binnenkameren; wij zullen ons verheugen en in U verblijden; wij zullen Uw uitnemende liefde vermelden, meer dan den wijn; de oprechten hebben U lief.
5Ik ben zwart,13) doch liefelijk14) (gij dochteren15) van Jeruzalem!), gelijk de tenten16) van Kedar, gelijk de gordijnen17) van Salomo.
6Ziet mij18) niet aan, dat ik zwartachtig ben, omdat mij de zon19) heeft beschenen; de kinderen20) mijner moeder waren tegen mij ontstoken,21) zij hebben mij gezet tot een hoederin der wijngaarden.22) Mijn wijngaard,23) dien ik heb, heb ik niet gehoed.
7Zeg mij aan,24) Gij, Dien mijn ziel liefheeft, waar Gij weidt,25) waar Gij de kudde legert in den middag; want waarom zou ik zijn als een, die zich bedekt bij de kudden Uwer metgezellen?
8Indien gij27) het niet weet, o gij schoonste28) onder de vrouwen! zo ga uit29) op de voetstappen der schapen,30) en weid uw geiten bij de woningen31) der herderen.
9Mijn vriendin! Ik vergelijk u bij de paarden32) aan de wagens van Farao.
10Uw wangen zijn liefelijk in de spangen,33) uw hals in de parelsnoeren.34)
11Wij zullen35) u gouden spangen maken, met zilveren36) stipjes.
12Terwijl37) de Koning38) aan Zijn ronde tafel is,39) geeft40) mijn nardus41) zijn reuk.
13Mijn Liefste42) is mij een bundeltje mirre, dat43) tussen mijn borsten vernacht.
14Mijn Liefste is mij een tros44) van Cyprus, in de wijngaarden van En-gedi.45)
15Zie, gij zijt schoon,46) Mijn vriendin! Zie, gij zijt schoon;47) uw ogen zijn duiven ogen.
16Zie, gij zijt schoon,49) mijn Liefste, ja, liefelijk;50) ook groent51) onze bedstede.
17De balken52) onzer huizen zijn cederen, onze galerijen53) zijn cypressen.54)