1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21


1Uw hart worde niet ontroerd;1) gijlieden gelooft2) in God, gelooft ook in Mij.
2In het huis Mijns3) Vaders zijn vele woningen;4) anderszins zo5) zou Ik het u gezegd hebben;6) Ik ga heen om u plaats te bereiden.
3En zo wanneer Ik heen zal gegaan zijn, en u plaats zal bereid hebben, zo kome Ik weder7) en zal u tot Mij nemen, opdat gij ook zijn moogt,8) waar Ik ben.9)
4En waar Ik heenga, weet gij, en10) den weg weet11) gij.
5Thomas zeide tot Hem: Heere, wij weten niet, waar Gij heengaat; en hoe kunnen wij den weg weten?
6Jezus zeide tot hem: Ik ben de12) Weg, en de Waarheid, en het Leven. Niemand komt tot den Vader, dan door Mij.
7Indien gijlieden Mij gekend hadt,13) zo zoudt gij ook Mijn Vader gekend14) hebben; en van nu15) kent gij Hem,16) en hebt Hem gezien.
8Filippus zeide tot Hem: Heere, toon ons den Vader, en het is ons genoeg.
9Jezus zeide tot hem: Ben Ik zo17) langen tijd met ulieden, en hebt gij Mij niet gekend, Filippus? Die Mij gezien heeft,18) die heeft den Vader gezien;19) en hoe zegt gij: Toon ons den Vader?
10Gelooft gij niet, dat Ik in den Vader ben, en de Vader in Mij is? De woorden,20) die Ik tot ulieden spreek, spreek Ik van Mijzelven niet, maar de Vader, Die in Mij blijft,21) Dezelve doet de werken.22)
11Gelooft Mij, dat Ik in den Vader ben en de Vader in Mij is; en indien niet, zo23) gelooft Mij om de werken24) zelve.
12Voorwaar, voorwaar zeg Ik ulieden: Die in Mij gelooft, de werken, die Ik doe, zal hij ook doen,25) en zal meerder doen, dan26) deze; want Ik ga heen tot Mijn Vader.27)
13En zo wat28) gij begeren zult in Mijn Naam,29) dat zal Ik doen; opdat de Vader in den Zoon30) verheerlijkt worde.
14Zo gij iets begeren zult in Mijn Naam, Ik zal het doen.
15Indien gij Mij liefhebt, zo bewaart Mijn geboden.
16En Ik zal den Vader bidden, en Hij zal u een anderen Trooster geven,31) opdat Hij bij u blijve in32) der eeuwigheid;
17Namelijk den Geest der waarheid,33) Welken de wereld niet34) kan ontvangen; want zij ziet Hem niet,35) en kent Hem niet; maar gij kent Hem; want Hij blijft36) bij ulieden,37) en zal in u zijn.38)
18Ik zal u geen wezen39) laten; Ik kom weder tot u.
19Nog een kleinen tijd, en de wereld zal Mij niet40) meer zien; maar gij zult Mij41) zien; want Ik leef, en gij42) zult leven.43)
20In dien dag zult gij44) bekennen,45) dat Ik in46) Mijn Vader ben, en gij in Mij, en Ik in u.
21Die Mijn geboden heeft, en dezelve bewaart, die is het, die Mij liefheeft; en die Mij liefheeft, zal van Mijn Vader geliefd worden; en Ik zal hem liefhebben, en Ik zal Mijzelven aan hem openbaren.47)
22Judas, niet48) de Iskariot, zeide tot Hem: Heere, wat is het,49) dat Gij Uzelven aan ons zult openbaren, en niet aan de wereld?
23Jezus antwoordde en zeide tot hem: Zo iemand Mij liefheeft, die zal Mijn woord bewaren; en Mijn Vader zal hem liefhebben, en Wij zullen tot hem komen, en zullen woning bij50) hem maken.
24Die Mij niet liefheeft, die bewaart Mijn woorden niet; en het woord dat gijlieden hoort, is het Mijne51) niet, maar des Vaders, Die Mij gezonden heeft.
25Deze dingen heb Ik tot u gesproken, bij u blijvende.
26Maar de Trooster, de Heilige Geest, Welken de Vader zenden zal in Mijn Naam, Die zal u alles leren, en zal u indachtig maken52) alles, wat Ik u gezegd heb.
27Vrede laat Ik53) u, Mijn vrede geef54) Ik u; niet gelijkerwijs de wereld hem geeft, geef Ik hem u. Uw hart worde niet ontroerd en zij55) niet versaagd.
28Gij hebt gehoord, dat Ik tot u gezegd heb: Ik ga heen, en kom weder56) tot u. Indien gij57) Mij liefhadt, zo zoudt gij u verblijden, omdat Ik gezegd heb: Ik ga heen tot den Vader; want Mijn Vader is meerder dan Ik.58)
29En nu heb Ik het u gezegd, eer het geschied is; opdat, wanneer het geschied zal zijn, gij geloven moogt.59)
30Ik zal niet meer veel60) met u spreken; want de overste dezer61) wereld komt, en heeft62) aan Mij niets.63)
31Maar opdat de wereld wete, dat Ik den Vader liefheb, en alzo doe,64) gelijkerwijs Mij de Vader geboden heeft. Staat op, laat ons van hier gaan.