1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21


1En na dezen wandelde Jezus1) in Galilea; want Hij wilde in Judea niet wandelen, omdat de Joden Hem2) zochten te doden.
2En het feest der Joden,3) namelijk de loof huttenzetting, was nabij.
3Zo zeiden dan Zijn broeders tot Hem:4) Vertrek van hier, en ga heen in Judea, opdat ook Uw discipelen5) Uw werken mogen aanschouwen, die Gij doet.
4Want niemand doet iets in het verborgen,6) en zoekt zelf, dat men openlijk7) van hem spreke. Indien Gij deze dingen doet, zo8) openbaar Uzelven aan de wereld.9)
5Want ook Zijn broeders10) geloofden niet in Hem.
6Jezus dan zeide tot hen: Mijn tijd is11) nog niet hier, maar uw tijd is altijd bereid.12)
7De wereld13) kan ulieden niet14) haten, maar Mij haat zij, omdat Ik van dezelve getuig, dat haar werken boos zijn.
8Gaat gijlieden op tot dit feest; Ik ga nog niet op tot dit feest; want Mijn tijd is15) nog niet vervuld.16)
9En als Hij deze dingen tot hen gezegd had, bleef Hij17) in Galilea.
10Maar als Zijn broeders opgegaan waren, toen ging Hij ook Zelf op tot het feest, niet openlijk, maar18) als in het verborgen.19)
11De Joden dan20) zochten Hem in het feest, en zeiden: Waar is Hij?
12En er was veel gemurmels21) van Hem onder de scharen. Sommigen zeiden: Hij is goed; en anderen zeiden: Neen, maar Hij verleidt de schare.
13Nochtans sprak niemand vrijmoediglijk van22) Hem, om de vrees der Joden.23)
14Doch als het nu in het midden24) van het feest was, zo ging Jezus op in den tempel, en leerde.
15En de Joden verwonderden zich, zeggende: Hoe weet Deze de Schriften, daar Hij ze niet geleerd heeft?
16Jezus antwoordde hun, en zeide: Mijn leer is Mijne niet, maar25) Desgenen, Die Mij gezonden heeft.
17Zo iemand wil Deszelfs wil26) doen, die zal van deze leer bekennen, of zij uit God is, dan of Ik van Mijzelven spreek.
18Die van zichzelven27) spreekt, zoekt zijn eigen eer; maar Die de eer zoekt Desgenen, Die Hem gezonden heeft, Die is waarachtig, en geen ongerechtigheid is28) in Hem.
19Heeft Mozes u niet de wet gegeven? En niemand van u doet de wet. Wat zoekt gij29) Mij te doden?
20De schare antwoordde30) en zeide: Gij hebt den duivel;31) wie zoekt U32) te doden?
21Jezus antwoordde en33) zeide tot hen: Een werk heb34) Ik gedaan, en gij verwondert35) u allen.
22Daarom heeft Mozes36) ulieden de besnijdenis37) gegeven (niet dat zij uit Mozes is,38) maar uit de vaderen),39) en gij besnijdt een mens op den sabbat.40)
23Indien een mens de besnijdenis ontvangt op den sabbat, opdat de wet van Mozes41) niet gebroken worde;42) zijt gij toornig op Mij, dat Ik een gehelen mens gezond43) gemaakt heb op den sabbat?
24Oordeelt niet naar het aanzien,44) maar oordeelt een rechtvaardig oordeel.
25Sommigen dan uit die van Jeruzalem45) zeiden: Is Deze niet, Dien zij zoeken te doden?
26En ziet, Hij spreekt vrijmoediglijk, en zij zeggen Hem46) niets. Zouden nu wel de oversten waarlijk weten, dat Deze47) waarlijk is de Christus?
27Doch van Dezen weten wij, van waar Hij48) is; maar de Christus, wanneer Hij komen zal, zo zal niemand weten,49) van waar Hij is.
28Jezus dan riep in den tempel,50) lerende en zeggende: En gij kent Mij, en gij51) weet, van waar Ik ben; en Ik ben van52) Mijzelven niet gekomen, maar Hij is waarachtig,53) Die Mij gezonden heeft, Welken gijlieden niet kent.54)
29Maar Ik ken Hem; want Ik ben van Hem, en55) Hij heeft Mij gezonden.
30Zij zochten Hem dan te grijpen; maar niemand sloeg de56) hand aan Hem; want Zijn ure was57) nog niet gekomen.
31En velen uit de schare geloofden in Hem, en zeiden: Wanneer de Christus zal gekomen zijn, zal Hij ook meer tekenen doen dan die, welke Deze gedaan heeft?
32De Farizeen hoorden, dat de schare dit van Hem murmelde; en58) de Farizeen en de overpriesters zonden dienaren, opdat zij Hem grijpen zouden.
33Jezus dan zeide tot hen: Nog een kleinen tijd ben59) Ik bij u, en Ik ga heen tot Dengene, Die Mij gezonden heeft.
34Gij zult Mij zoeken, en gij60) zult Mij niet vinden; en waar Ik ben, kunt gij61) niet komen.
35De Joden dan zeiden tot elkander:62) Waar zal Deze heengaan, dat wij Hem niet zullen vinden? Zal Hij tot de verstrooide63) Grieken gaan, en de Grieken leren?
36Wat is dit voor een rede, die Hij gezegd heeft: Gij zult Mij zoeken, en zult Mij niet vinden; en waar Ik ben, kunt gij niet komen?
37En op den laatsten dag,64) zijnde de grote dag van het feest, stond Jezus en riep, zeggende: Zo iemand dorst,65) die kome tot66) Mij en drinke.
38Die in Mij gelooft, gelijkerwijs de67) Schrift zegt, stromen des68) levenden waters zullen uit zijn buik vloeien.
39(En dit zeide Hij van den Geest, Denwelken ontvangen zouden, die in Hem geloven; want de Heilige Geest was nog niet,69) overmits Jezus nog niet verheerlijkt was.)
40Velen dan uit de schare, deze rede horende, zeiden: Deze is waarlijk de Profeet.70)
41Anderen zeiden: Deze is de Christus. En71) anderen zeiden: Zal72) dan de Christus uit Galilea komen?
42Zegt de Schrift niet, dat de Christus komen zal uit den zade Davids, en van het vlek Bethlehem, waar David was?73)
43Er werd dan tweedracht onder74) de schare, om Zijnentwil.
44En sommigen van75) hen wilden Hem grijpen; maar niemand sloeg76) de handen aan Hem.
45De dienaars dan kwamen tot de overpriesters en Farizeen; en die zeiden tot hen: Waarom hebt gij Hem niet gebracht?
46De dienaars antwoordden: Nooit heeft een mens alzo gesproken,77) gelijk deze Mens.
47De Farizeen dan antwoordden hun: Zijt ook gijlieden verleid?
48Heeft iemand uit de oversten in78) Hem geloofd, of uit de Farizeen?
49Maar deze schare, die de wet niet weet,79) is vervloekt.80)
50Nicodemus zeide tot hen, welke des nachts81) tot Hem gekomen was, zijnde82) een uit hen:
51Oordeelt ook onze83) wet den mens, tenzij dat zij eerst van hem gehoord heeft, en verstaat, wat hij doet?84)
52Zij antwoordden en zeiden tot hem: Zijt gij ook uit Galilea? Onderzoek85) en zie, dat uit Galilea geen86) profeet opgestaan is.
53En een iegelijk ging heen naar zijn huis.