1 2 3


1Blaast de bazuin te Sion,1) en roept luide op den berg2) Mijner heiligheid;3) laat alle inwoners des lands beroerd zijn,4) want de dag des HEEREN komt,5) want hij is nabij.
2Een dag van duisternis en donkerheid,6) een dag van wolken en dikke duisterheid, als de dageraad uitgespreid over de bergen;7) een groot en machtig volk,8) desgelijks van ouds niet geweest is,9) en na hetzelve10) niet meer zal zijn11) tot in jaren van vele geslachten.12)
3Voor hetzelve14) verteert een vuur,13) en achter hetzelve brandt een vlam; het land is voor hetzelve als een lusthof,15) maar achter hetzelve een woeste wildernis,16) en ook is er geen ontkomen van hetzelve.17)
4De gedaante deszelven is18) als de gedaante van paarden, en als ruiters zo zullen zij lopen.
5Zij zullen daarhenen springen als een gedruis van wagenen,19) op de hoogten der bergen;20) als het gedruis ener vuurvlam, die stoppelen verteert;21) als een machtig volk, dat in slagorde gesteld is.22)
6Van deszelfs aangezicht zullen de volken in pijn zijn;23) alle aangezichten zullen betrekken als een pot.24)
7Als helden zullen zij lopen, als krijgslieden zullen zij de muren beklimmen;25) en zij zullen daarhenen trekken, een iegelijk in zijn wegen,26) en zullen hun paden niet verdraaien.27)
8Ook zullen zij de een den ander niet dringen;28) zij zullen daarhenen trekken elk in zijn baan;29) en al vielen zij op een geweer,30) zij zouden niet verwond worden.
9Zij zullen in de stad omlopen,31) zij zullen lopen op de muren, zij zullen klimmen in de huizen; zij zullen door de vensteren inkomen als een dief.
10De aarde is beroerd32) voor deszelfs aangezicht,33) de hemel beeft; de zon en maan worden zwart,34) en de sterren trekken haar glans in.35)
11En de HEERE verheft Zijn stem voor Zijn heir henen;36) want Zijn leger is zeer groot, want Hij is machtig,37) doende Zijn woord;38) want de dag des HEEREN is groot39) en zeer vreselijk, en wie zal hem verdragen?
12Nu dan ook, spreekt de HEERE, bekeert u tot Mij met uw ganse hart,40) en dat met vasten en met geween, en met rouwklage.41)
13En scheurt uw hart42) en niet uw klederen,43) en bekeert u tot den HEERE, uw God; want Hij is genadig en barmhartig, lankmoedig44) en groot van goedertierenheid,45) en berouw hebbende over het kwade.46)
14Wie weet,47) Hij mocht Zich wenden en berouw hebben; en Hij mocht een zegen48) achter Zich overlaten49) tot spijsoffer en drankoffer50) voor den HEERE, uw God.
15Blaast de bazuin te Sion,51) heiligt een vasten,52) roept een verbodsdag uit.53)
16Verzamelt het volk, heiligt de gemeente,54) vergadert de oudsten,55) verzamelt de kinderkens,56) en die de borsten zuigen; de bruidegom57) ga uit zijn binnenkamer, en de bruid uit haar slaapkamer.58)
17Laat de priesters, des HEEREN dienaars, wenen tussen het voorhuis en het altaar,59) en laat hen zeggen: Spaar Uw volk, o HEERE! en geef Uw erfenis60) niet over tot een smaadheid, dat de heidenen over hen zouden heersen;61) waarom zouden zij onder de volken zeggen: Waar is hunlieder God?
18Zo zal de HEERE62) ijveren63) over Zijn land,64) en Hij zal Zijn volk verschonen.
19En de HEERE zal antwoorden en tot Zijn volk zeggen: Ziet, Ik zend ulieden65) het koren, en den most, en de olie, dat gij daarvan verzadigd zult worden;66) en Ik zal u niet meer overgeven67) tot een smaadheid onder de heidenen.68)
20En Ik zal dien69) van het noorden verre van ulieden doen vertrekken, en hem wegdrijven in een dor en woest land,70) zijn aangezicht71) naar de Oostzee,72) en zijn einde73) naar de achterste zee;74) en zijn stank zal opgaan,75) en zijn vuiligheid zal opgaan;76) want hij heeft grote dingen gedaan.77)
21Vrees niet, o land!78) verheug u, en wees blijde; want de HEERE heeft grote dingen gedaan.79)
22Vreest niet, gij beesten des velds!80) want de weiden der woestijn zullen weder81) jong gras voortbrengen; want het geboomte zal zijn vrucht dragen, de wijnstok en vijgeboom82) zullen hun vermogen geven.
23En gij, kinderen van Sion! verheugt u en zijt blijde in den HEERE, uw God; want Hij zal u geven83) dien Leraar ter gerechtigheid; en Hij zal u den regen doen nederdalen, den vroegen regen en den spaden regen in de eerste maand.84)
24En de dorsvloeren zullen vol koren zijn, en de perskuipen van most en olie overlopen.
25Alzo zal Ik ulieden de jaren85) vergelden,86) die de sprinkhaan, de kever, en de kruidworm, en de rups heeft afgegeten; Mijn groot heir,87) dat Ik onder u gezonden heb.
26En gij zult overvloediglijk88) en tot verzadiging eten, en prijzen den Naam des HEEREN, uw Gods, Die89) wonderlijk90) bij u gehandeld heeft; en Mijn volk zal niet beschaamd worden91) tot in eeuwigheid.
27En gij zult weten,92) dat Ik in het midden van Israël ben, en dat Ik de HEERE, uw God, ben,93) en niemand meer; en Mijn volk zal niet beschaamd worden in eeuwigheid.
28En daarna zal het geschieden,94) dat Ik Mijn Geest95) zal uitgieten96) over alle vlees,97) en uw zonen en uw dochteren zullen profeteren;98) uw ouden zullen dromen dromen, uw jongelingen zullen gezichten zien;
29Ja, ook over de dienstknechten, en over de dienstmaagden, zal Ik in die dagen Mijn Geest uitgieten.
30En Ik zal wondertekenen geven in den hemel en op de aarde: bloed, en vuur, en rookpilaren.
31De zon zal veranderd worden in duisternis, en de maan in bloed, eer dat die grote en vreselijke dag des HEEREN komt.
32En het zal100) geschieden,99) al wie den Naam des HEEREN zal aanroepen,101) zal behouden worden;102) want op den berg Sions103) en te Jeruzalem zal ontkoming zijn, gelijk als de HEERE gezegd heeft;104) en dat,105) bij de overgeblevenen,106) die de HEERE zal roepen.107)