1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66


1Te dien dage1) zal de HEERE met Zijn hard,2) en groot, en sterk zwaard bezoeken3) den Leviathan,4) de langwemelende slang,5) ja, den Leviathan, de kromme slomme slang; en Hij zal den draak,6) die in de zee is, doden.
2Te dien dage zal er een wijngaard7) van roden wijn zijn; zingt8) van denzelven bij beurte.
3Ik, de HEERE, behoede dien, alle ogenblik zal Ik hem bevochtigen; opdat de vijand hem niet9) bezoeke, zal Ik hem bewaren nacht en dag.
4Grimmigheid10) is bij Mij niet; wie zou Mij als een doorn en distel in oorlog stellen, dat Ik tegen hem11) zou aanvallen, en hem te gelijk verbranden zou?
5Of hij moest12) Mijn sterkte aangrijpen,13) hij zal vrede met Mij maken; vrede zal hij met Mij maken.
6In de toekomende14) zal Jakob15) wortelen schieten, Israël zal bloeien en groeien; en zij zullen16) de wereld met inkomsten17) vervullen.
7Heeft Hij18) hem geslagen,19) gelijk20) Hij dien21) geslagen heeft, die hem sloeg? Is hij gedood,22) gelijk zijn gedoden23) gedood zijn geworden?
8Met mate24) hebt Gij25) met hem26) getwist, wanneer Gij hem wegstiet;27) als Hij hem28) wegnam door Zijn harden wind, in den dag des oostenwinds.29)
9Daarom zal daardoor30) de37) ongerechtigheid van Jakob verzoend worden,31) en dit is de ganse vrucht,32) dat Hij33) deszelfs34) zonde zal wegdoen, wanneer Hij al de stenen des altaar maken zal36) als verstrooide kalkstenen, de bossen38) en de zonnebeelden39) zullen niet bestaan.
10Want40) de vaste stad41) zal eenzaam, de woonstede42) zal verstoten en verlaten worden, gelijk een woestijn; daar zullen de kalveren weiden, en daar zullen zij nederliggen, en zullen haar takken verslinden.
11Als haar takken verdord zullen zijn, zullen zij afgebroken worden, en de vrouwen, komende, zullen ze aansteken;44) want het is geen volk45) van enig verstand; daarom zal Hij, Die het gemaakt heeft,46) Zich deszelven47) niet ontfermen, en Die het geformeerd heeft,48) zal aan hetzelve geen genade bewijzen.
12En het zal te dien dage49) geschieden, dat de HEERE dorsen zal,50) van den51) stroom52) der rivier af tot aan de rivier van Egypte; doch gijlieden53) zult opgelezen worden, een bij een,54) o gij kinderen Israëls!
13En het zal te dien dage geschieden, dat er met een grote bazuin55) geblazen zal worden; dan zullen die komen,56) die in het land57) van Assur verloren zijn,58) en de heengedrevenen in het land van Egypte;59) en zij zullen60) den HEERE aanbidden op den heiligen berg61) te Jeruzalem.