1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66


1Wee den kinderen,1) die afvallen, spreekt de HEERE, om een raadslag2) te maken, maar niet3) uit Mij, en om zich met een bedekking4) te bedekken, maar niet uit Mijn Geest,5) om zonde tot zonde6) te doen;
2Die gaan,7) om af te trekken in Egypte, en vragen8) Mijn mond niet; om zich te sterken met de macht van Farao, en om hun toevlucht te nemen onder de schaduw9) van Egypte.
3Want de sterkte van Farao zal ulieden tot schaamte zijn, en die toevlucht onder de schaduw van Egypte tot schande.
4Wanneer zijn vorsten10) zullen geweest zijn tot Zoan,11) en zijn gezanten12) zullen gekomen zijn tot nabij Chanes;13)
5Hij zal hen14) allen15) beschaamd16) maken door een volk, dat hun geen nut kan doen, noch tot hulp, noch tot voordeel, maar tot schande en ook tot smaadheid zijn zal.
6De last der beesten,17) van het zuiden,18) naar het land19) des angstes, en der benauwdheid, van waar de sterke leeuw en de20) oude leeuw is, de basilisk21) en de vurige22) vliegende draak; hun goederen zullen zij voeren op den rug der veulens, en hun schatten op de bulten der kemelen, tot het volk,24) dat hun geen nut doen zal.
7Want Egypte25) zal ijdellijk en te vergeefs helpen; daarom heb Ik hierover geroepen; Stilzitten zal hun sterkte zijn.26)
8Nu dan,27) ga henen, schrijf28) voor hen29) op een tafel, en teken het in een boek, opdat het blijve30) tot den laatsten dag,31) voor altoos, tot in eeuwigheid.
9Want het is een wederspannig volk;32) het zijn leugenachtige kinderen; kinderen, die des HEEREN wet33) niet horen willen.
10Die daar zeggen tot de zieners:34) Ziet niet;35) en tot de schouwers:36) Schouwt ons niet, wat recht is; spreekt37) tot ons zachte dingen, schouwt ons bedriegerijen.38)
11Wijkt af van den weg,39) maakt u van de baan; laat den Heilige40) Israëls van ons ophouden!
12Daarom, zo zegt de Heilige Israëls: Omdat gijlieden dit woord41) verwerpt, en vertrouwt op onderdrukking42) en verkeerdheid, en steunt daarop:43)
13Daarom zal ulieden deze misdaad zijn gelijk44) een vallende scheur, uitwaarts gebogen in een hogen muur, welks breuk haastelijk in een ogenblik komen zal.
14Ja, Hij45) zal ze verbreken,46) gelijk47) een pottenbakkerskruik verbroken wordt; in het brijzelen48) zal Hij niet verschonen; alzo dat van haar verbrijzeling49) niet een scherf zal gevonden worden, om vuur uit den haard te nemen, of om water te scheppen uit een gracht.50)
15Want alzo zegt de Heere HEERE, de Heilige Israëls: Door wederkering51) en rust zoudt gijlieden behouden worden,52) in stilheid en in vertrouwen53) zou uw sterkte zijn; doch gij hebt54) niet gewild.
16En gij zegt: Neen, maar op paarden zullen wij vlieden;55) daarom zult gij vlieden!56) En: Op snelle paarden57) zullen wij rijden; daarom zullen uw vervolgers58) ook snel zijn!
17Een duizend59) van het schelden van een enige, van het schelden van vijf zult gij allen vlieden; totdat gij overgelaten wordt, gelijk een mast60) op den top van een berg, en als een banier op een heuvel.
18En daarom zal61) de HEERE wachten,62) opdat Hij u63) genadig zij, en daarom zal Hij64) verhoogd worden, opdat Hij Zich over ulieden ontferme, want de HEERE is een God65) des gerichts; welgelukzalig zijn die allen, die Hem verwachten.
19Want het volk66) zal in Sion wonen, te Jeruzalem; gij zult67) ganselijk niet wenen; gewisselijk68) zal Hij u genadig zijn op de stem69) uws geroeps; zo haast Hij die horen zal, zal Hij u antwoorden.70)
20De Heere71) zal ulieden wel brood der benauwdheid, en wateren der verdrukking geven; maar uw leraars zullen73) niet meer als met vleugelen72) wegvliegen, maar uw ogen zullen uw leraars zien;
21En uw oren zullen horen het woord desgenen, die achter u is, zeggende: Dit is de weg,75) wandelt in denzelven; als gij zoudt76) afwijken ter rechterhand of ter linkerhand.
22En gijlieden zult voor onrein77) houden het deksel78) uwer zilveren gesneden beelden, en het overtreksel79) uwer gouden gegoten beelden; gij zult ze wegwerpen gelijk een maanstondig kleed, en tot elk van die zeggen: Henen uit!80)
23Dan zal Hij81) uw zaad,82) waarmede gij83) het land bezaaid hebt, regen geven, en brood84) van des lands inkomen, en hetzelve zal vet en smoutig zijn;85) uw vee zal te dien dage in een wijde landouwe weiden.
24En de ossen, en ezelveulens, die het land bouwen, zullen zuiver voeder eten, hetwelk verschud is met de werpschoffel en met de wan.
25En er zullen op allen hogen berg, en op allen verhevenen heuvel beekjes87) en watervlieten zijn, in den dag88) der grote slachting, wanneer de torens89) vallen zullen.
26En het licht der maan90) zal zijn als het licht der zon, en het licht der zon zal zevenvoudig91) zijn als het licht van zeven dagen;92) ten dage als de HEERE93) de breuk Zijns volks zal verbinden, en de wonde,94) waarmede95) het geslagen is, genezen.
27Ziet, de Naam des HEEREN96) komt van verre,97) Zijn toorn98) brandt, en de last99) is zwaar; Zijn lippen zijn vol gramschap, en Zijn tong, als een verterend vuur;
28En Zijn adem100) is als een overlopende beek, die tot aan den hals toe raakt;101) om de heidenen te schudden102) met een103) schudding104) der ijdelheid, en als een misleidende105) toom in de kinnebakkens der volken.
29Er zal een lofzang bij ulieden zijn, gelijk in den nacht, wanneer het feest107) geheiligd wordt; en blijdschap des harten, gelijk van een, die met pijpen wandelt, om te komen tot den berg108) des HEEREN, tot den Rotssteen109) van Israël.
30En de HEERE zal Zijn heerlijke110) stem doen horen, en de nederlating111) Zijns arms doen zien, met grimmigheid van toorn, en een vlam van verterend vuur, stralen, en een vloed,112) en hagelstenen.
31Want door de stem113) des HEEREN zal Assur te morzel geslagen worden, die met de roede sloeg.
32En alwaar114) die gegrondveste115) staf116) doorgegaan zal zijn (op welken de HEERE dien zal hebben doen rusten)117), daar118) zal men met trommelen en harpen zijn; want met bewegende bestrijdingen zal Hij tegen hen119) strijden.
33Want Tofeth122) is van gisteren bereid; ja, hij is ook voor den koning123) bereid; Hij heeft124) hem diep en wijd gemaakt, het vuur en hout van zijn brandstapel125) is veel; de adem des HEEREN zal hem aansteken126) als een zwavelstroom.