1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66


1Ziet, een koning1) zal regeren in gerechtigheid, en de vorsten2) zullen heersen3) naar recht.
2En die man4) zal zijn5) als een verberging6) tegen den wind,7) en een schuilplaats tegen den vloed, als waterbeken8) in een dorre plaats, als de schaduw van een zwaren rotssteen in een dorstig land.9)
3En de ogen dergenen, die zien,10) zullen niet terugzien,11) en de oren dergenen, die horen, zullen opmerken.12)
4En het hart der onbedachtzamen13) zal de wetenschap verstaan, en de tong der stamelenden zal vaardig zijn, om bescheidenlijk te spreken.14)
5De dwaas15) zal niet meer genoemd worden mild16)dadig, en de gierige zal niet meer mild geheten worden.
6Want een dwaas17) spreekt dwaasheid, en zijn hart doet ongerechtigheid, om huichelarij te plegen, en om dwaling18) te spreken tegen den HEERE, om de ziel19) des hongerigen ledig te laten, en den dorstige20) drank te doen ontbreken.
7En eens gierigaards21) ganse gereedschap22) is kwaad; hij beraadslaagt23) schandelijke verdichtselen, om de ellendigen te bederven met valse redenen, en het recht,24) als de arme spreekt.
8Maar een milddadige25) beraadslaagt26) milddadigheden, en staat27) op milddadigheden.28)
9Staat op,29) gij geruste30) vrouwen, hoort mijn stem; gij dochters, die zo zeker zijt, neemt mijn redenen ter ore.
10Vele dagen31) over het jaar zult gij32) beroerd zijn,33) gij dochters, die zo zeker zijt, want de wijnoogst34) zal uit zijn,35) er zal geen inzameling komen.
11Beeft, gij geruste37) vrouwen; weest beroerd, dochters, die zo zeker zijt; trekt u uit,38) en ontbloot u, en gordt zakken om uw lendenen.
12Men zal rouwklagen over de borsten,39) over de gewenste akkers, over de vruchtbare wijnstokken.
13Op het land mijns volks zal de doorn en de distel opgaan; ja, op alle vreugdehuizen,40) in de vrolijk41) huppelende stad.
14Want het paleis42) zal verlaten zijn,43) het gewoel44) der stad zal ophouden;45) Ofel46) en de wachttorens47) zullen tot spelonken48) zijn, tot in der eeuwigheid,49) een vreugde50) der woudezelen, een weide der kudden.
15Totdat over ons uitgegoten51) worde de Geest52) uit de hoogte;53) dan zal de woestijn54) tot een vruchtbaar veld worden,55) en het vruchtbare veld56) zal voor een woud geacht worden.
16En het recht57) zal in de woestijn wonen, en de gerechtigheid zal op het vruchtbare veld verblijven.59)
17En het werk60) der gerechtigheid zal vrede zijn;61) en de werking62) der gerechtigheid zal zijn gerustheid en zekerheid tot in eeuwigheid.
18En mijn volk63) zal in een woonplaats des vredes wonen,64) en in welverzekerde woningen, en in stille65) geruste plaatsen.
19Maar het zal hagelen,66) waar men afgaat67) in het woud, en de stad68) zal laag worden in de laagte.
20Welgelukzalig69) zijt gijlieden, die aan alle wateren zaait; gij, die den voet70) des osses en des ezels derwaarts henenzendt!