1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66


1Zing vrolijk,1) gij onvruchtbare,2) die niet gebaard hebt!3) maak geschal met vrolijk gezang, en juich, die geen barensnood gehad hebt! want de kinderen der eenzame4) zijn meer, dan de kinderen der getrouwde,5) zegt de HEERE.
2Maak de plaats6) uwer tenten wijd, en dat men de gordijnen uwer woningen7) uitbreide, verhinder het niet;8) maak uw koorden lang,9) en steek uw10) pinnen11) vast in.
3Want gij zult uitbreken12) ter rechterhand en ter linkerhand; en uw zaad13) zal de heidenen14) erven, en zij zullen15) de verwoeste steden16) doen bewonen.
4Vrees niet,17) want gij zult niet beschaamd worden, en word niet schaamrood, want gij zult niet te schande worden; maar gij zult de schaamte uwer jonkheid18) vergeten, en den smaad uws weduwschaps zult gij niet meer gedenken.
5Want uw Maker19) is uw Man, HEERE der heirscharen is Zijn Naam; en de Heilige Israëls is uw Verlosser; Hij zal de God des gansen aardbodems20) genaamd worden.21)
6Want de HEERE heeft u geroepen,22) als een verlaten vrouw en bedroefde van geest; nochtans zijt gij de huisvrouw der jeugd,23) hoewel gij versmaad zijt geweest, zegt uw God.
7Voor een klein ogenblik heb Ik u verlaten; maar met grote24) ontfermingen zal Ik u vergaderen.
8In een kleinen25) toorn heb Ik Mijn aangezicht26) van u een ogenblik27) verborgen; maar met eeuwige goedertierenheid zal Ik Mij uwer ontfermen, zegt de HEERE, uw Verlosser.
9Want dat zal Mij zijn28) als de wateren van Noach, toen Ik zwoer,29) dat de wateren van Noach30) niet meer over de aarde zouden gaan; alzo heb Ik gezworen, dat Ik niet meer op u31) toornen,32) noch u schelden zal.33)
10Want bergen34) zullen wijken,35) en heuvelen wankelen; maar Mijn goedertierenheid zal van u niet wijken, en het verbond36) Mijns vredes zal niet wankelen, zegt de HEERE, uw Ontfermer.
11Gij verdrukte, door onweder voortgedrevene,37) ongetrooste!38) zie, Ik zal uw stenen39) gans sierlijk40) leggen, en Ik zal u op saffieren grondvesten.
12En uw glasvensters41) zal Ik kristallijnen maken, en uw poorten van robijnstenen,42) en uw ganse landpale van aangename stenen.43)
13En al uw kinderen 44)zullen van den HEERE geleerd zijn, en de vrede uwer kinderen45) zal groot zijn.46)
14Gij zult door gerechtigheid47) bevestigd worden; wees verre van verdrukking,48) want gij zult niet vrezen; en verre van verschrikking,49) want zij zal tot u50) niet naken.
15Ziet, zij zullen zich51) zekerlijk vergaderen, doch niet uit Mij;52) wie zich53) tegen u vergaderen zal, die zal om uwentwil54) vallen.
16Zie,55) Ik heb den smid geschapen, die de kolen56) in het vuur opblaast, en die het instrument voortbrengt tot zijn werk;57) ook heb Ik den verderver geschapen, om te vernielen.58)
17Alle instrument,59) dat tegen u60) bereid wordt, zal niet gelukken, en alle tong, die in gericht tegen u opstaat,61) zult gij verdoemen;62) dit is de erve der knechten des HEEREN, en hun gerechtigheid63) is uit Mij, spreekt de HEERE.