1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66


1Ik ben gevonden1) van hen, die naar Mij2) niet vraagden; Ik ben gevonden van degenen,3) die Mij niet zochten; tot het volk,4) dat naar Mijn Naam niet genoemd was, heb Ik gezegd: Ziet, hier ben Ik,5) ziet, hier ben Ik.
2Ik heb Mijn handen6) uitgebreid, den gansen dag tot een wederstrevig volk,7) die wandelen op een weg,8) die niet goed is, naar hun eigen9) gedachten.
3Een volk, Mij geduriglijk10) tergende in Mijn aangezicht,11) in hoven12) offerende, en rokende op tichelstenen;13)
4Zittende bij de graven,14) zo vernachten zij bij degenen,15) die bewaard worden, etende16) zwijnenvlees, en er is sap17) van gruwelijke dingen in hun vaten.
5Die daar zeggen:18) Houd u tot uzelven,19) en naak tot mij niet, want ik ben20) heiliger21) dan gij. Dezen zijn een rook22) in Mijn neus, een vuur, den gansen dag23) brandende.
6Ziet, het24) is voor Mijn aangezicht25) geschreven; Ik zal niet zwijgen,26) maar Ik zal vergelden, ja, in hun boezem27) zal Ik vergelden;
7Uw ongerechtigheden, en uwer vaderen ongerechtigheden tegelijk, zegt de HEERE, die gerookt hebben op de bergen, en Mij smaadheid28) aangedaan hebben op de heuvelen; daarom zal Ik29) hun vorig werkloon30) in hun boezem weder toemeten.
8Alzo zegt de HEERE: Gelijk31) wanneer men most in een bos druiven vindt, men zegt: Verderf ze niet,32) want er is een zegen in;33) alzo zal Ik het om Mijner knechten34) wil doen, dat Ik hen35) niet allen verderve.
9En Ik zal zaad uit Jakob36) voortbrengen,37) en uit Juda een erfbezitter38) van Mijn bergen;39) en Mijn uitverkorenen zullen het erfelijk40) bezitten, en Mijn knechten zullen aldaar wonen.
10En Saron41) zal tot een schaapskooi worden, en het dal van Achor42) tot een runderleger,43) voor Mijn volk, dat Mij gezocht heeft.
11Maar gij verlaters des HEEREN, gij vergeters44) van den berg Mijner heiligheid, gij aanrichters45) ener tafel voor die bende,46) en gij opvullers47) des dranks voor dat getal!48)
12Ik zal ulieden49) ook ten zwaarde tellen, dat gij allen u ter slachting zult krommen,50) omdat Ik geroepen heb,51) maar gij hebt niet geantwoord, Ik gesproken heb, maar gij hebt niet gehoord, maar hebt gedaan, dat kwaad was in Mijn ogen, en hebt verkoren hetgeen, waaraan Ik geen lust heb.
13Daarom zegt de Heere HEERE alzo: Ziet, Mijn knechten zullen eten,52) doch gijlieden zult hongeren; ziet, Mijn knechten zullen drinken,53) doch gijlieden zult dorsten; ziet, Mijn knechten zullen blijde zijn, doch gijlieden zult beschaamd zijn.
14Ziet, Mijn knechten zullen juichen van goeder harte,54) maar gijlieden zult schreeuwen van weedom des harten, en van verbreking des geestes zult gij huilen.
15En gijlieden zult uw naam Mijn uitverkorenen tot een vervloeking55) laten; en de Heere HEERE zal ulieden doden,56) maar Zijn knechten zal Hij met een anderen naam57) noemen;
16Zodat, wie zich58) zegenen zal op aarde, die zal zich zegenen in den God59) der waarheid; en wie zal zweren op aarde, die zal zweren bij den God61) der waarheid, omdat de vorige62) benauwdheden zullen vergeten zijn, en omdat zij voor Mijn ogen verborgen zijn.
17Want ziet, Ik schep63) nieuwe hemelen en een nieuwe aarde;64) en de vorige dingen zullen niet meer gedacht worden, en zullen in het hart65) niet opkomen.
18Maar weest gijlieden vrolijk, en verheugt u tot in der eeuwigheid in hetgeen66) Ik schep; want ziet, Ik schep Jeruzalem67) een verheuging, en haar volk68) een vrolijkheid.
19En Ik zal Mij69) verheugen over Jeruzalem,70) en vrolijk zijn over Mijn volk;71) en in haar72) zal niet meer gehoord worden de stem der wening,73) noch de stem des geschreeuws.
20Van daar74) zal niet meer wezen een zuigeling75) van weinig dagen, noch een oud man, die zijn dagen niet zal76) vervullen; want een jongeling zal sterven, honderd jaren oud zijnde, maar een zondaar,77) honderd jaren oud zijnde, zal vervloekt worden.
21En zij78) zullen huizen79) bouwen en bewonen, en zij zullen wijngaarden planten, en derzelver vrucht eten.
22Zij zullen niet bouwen,80) dat het een ander bewone; zij zullen niet planten, dat het een ander ete, want de dagen Mijns volks zullen zijn als de dagen eens booms,81) en Mijn uitverkorenen zullen het werk hunner handen verslijten.82)
23Zij zullen niet tevergeefs83) arbeiden, noch baren ter verstoring;84) want zij zijn85) het zaad86) der gezegenden des HEEREN, en hun nakomelingen met hen.87)
24En het zal geschieden, eer zij roepen,88) zo zal Ik antwoorden; terwijl zij nog spreken, zo zal Ik horen.
25De wolf89) en het lam zullen te zamen weiden,90) en de leeuw91) zal stro eten als een rund, en stof zal92) de spijze93) der slang zijn; zij zullen geen kwaad doen noch verderven op Mijn gansen heiligen berg zegt de HEERE.