1)de oversten
Dat is, de overste der Levieten, want in de wet werden de Levieten in hun menigten en geestelijke bedieningen ook een heir genoemd, Num. 4:23, maar versta zulk een heir, dat den godsdienst en de geestelijke zaken moest bezorgen; daarom hadden zij hun leger in de woestijn bij den tabernakel, Num. 3. De oversten nu, of de hoofden van dit geestelijke heir waren de priesters, en onder de gemene Levieten de hoofden der vaderlijke huizen van Gerson, Kehath en Merari, met welker raad, en ten overstaan van welken David, als mede een profeet zijnde, deze kerkelijke orde gemaakt heeft.
 
2)die onder hen geteld werden,
Hebreeuws, En hun getal was mannen des werks tot hun dienst, [mannen des werks] dat is, mannen die bekwaam waren tot het werk.
 
3)Asarela,
Hij wordt Jesarela genoemd; onder, 1 Kron. 25:14.
 
4)aan de hand van Asaf,
Dat is, naar het beleid, instructie, ordinantie, enz.
 
5)aan des konings
De koning maakte en dichtte de psalmen en geestelijke liederen, die de zangers zongen, die hierin als een profeet gehandeld heeft. Zie boven, 1 Kron. 23:6.
 
6)profeteerde.
Dat is, God loofden met het zingen van psalmen en geestelijke gezangen, door David en andere profeten gemaakt, dezelve ook op muzikale instrumenten spelende. Aldus wordt het woord profeteren ook genomen, 1 Kron. 25:3, enz., 1 Sam. 19:20 en elders meer.
 
7)Zeri,
Hij wordt Jizri genoemd, 1 Kron. 25:11.
 
8)zes;
Versta hierbij, ook Semeï, uit 1 Kron. 25:17. Hij moet er noodzakelijk bij zijn, anders zouden er hier maar vijf genoemd worden.
 
9)Uzziel,
Hij wordt Azareël genoemd, 1 Kron. 25:18.
 
10)Sebuel,
Subael, 1 Kron. 25:20.
 
11)den ziener
Dat is, van den profeet. Zie 1 Sam. 9:9.
 
12)in de woorden
Of, in de zaken Gods.
 
13)om den hoorn
Dat is, naar sommiger gevoelen, om te zingen de psalmen, welke bevatten de beloften Gods, aangaande het koninkrijk Davids en Jezus Christus, wiens macht en heerlijkheid door den hoorn betekend worden.
 
14)veertien zonen
De namen van dezen staan 1 Kron. 25:4.
 
15)aan de handen
Zie boven, 1 Kron. 25:2.
 
16)allen meesters,
Hebreeuws, verstandigen, of, verstand gevende; dat is, leraars, die anderen [namelijk hun leerjongens] leerden de psalmen zingen en verstaan.
 
17)tweehonderd acht en tachtig.
Deze twee honderd acht en tachtig, gevoegd zijnde bij hunne discipelen, vermeld, boven, 1 Kron. 23:5, maken samen vier duizend.
 
18)zij wierpen
Te weten, opdat zij weten zouden wat orde zij in het bedienen van hun ambt houden zouden.
 
19)zo de kleinen,
Hebreeuws, alzo den kleine, gelijk den grote, gelijk de leraar, alzo die geleerd wordt. De zin is dat het lot geworpen is tussen de vier en twintig zangmeesters, die hierna genoemd worden, en hadden elk hun discipelen onder zich. In het loten werd niet gezien op de grootheid of kleinheid van den een of den anderen zangmeester, maar men heeft den enen door den anderen geloot. Enigen menen dat dit te verstaan is van de kleinheid of grootheid der stammen.
 
20)Asaf,
Dat is, Asafs geslacht.
 
21)Jozef.
Deze Jozef was voor het huis Asafs. En hoewel het getal dergenen, die onder Jozef waren, hier niet wordt uitgedrukt, zo is het gelooflijk, dewijl van alle anderen gezegd wordt, dat zij met hun zonen en broeders, dat is, bloedverwanten, twaalf waren, dat hetzelfde ook van Jozef te verstaan is.