1)tegen Jeruzalem,
Of, bij, tot; dat is, [gelijk men nu zegt] voor Jeruzalem.
 
2)doorgebroken.
Vergelijk 2 Kon. 25:4, en onder Jer. 52:7. Versta den uitersten muur van de stad.
 
3)hielden stand
Hebreeuws, zaten, zetten zich, of bleven; dat is, zij hielden stil, bleven daar staan, te weten bij of voor de poort van den middelmuur, die de bovenste stad van de onderste onderscheidde.
 
4)middelste poort;
Hebreeuws, poort des middens.
 
5)Samgar-nebu,
Dit vertalen sommigen thesaurier, of schatmeester; hetwelk anderen duiden op Sarezer.
 
6)Rab-saris,
Dat is, opperste kamerling, of hoveling; dat is hofmeester, gelijk enigen menen.
 
7)Rab-mag,
Dat is, veldmaarschalk, of veldoverste, gelijk anderen; vergelijk onder Jer. 39:12.
 
8)overige vorsten des konings van Babel.
Hebreeuws, al het overblijfsel; dat is hier al de anderen, de ganse rest.
 
9)van des konings hof,
Die aan of bij het hof van den koning was; vergelijk 2 Kon. 9:27.
 
10)poort tussen de twee muren;
Zie 2 Kon. 25:4.
 
11)hij toog uit door den weg
Namelijk de koning.
 
12)vlakken velds.
Of, der woestijn; deze woestijn, of deze vlakke velden, was gelegen tussen Jeruzalem en Jericho, of de Jordaan. Zie 2 Sam. 15:23, en hier Jer. 39:5.
 
13)vingen hem,
Zie van het Hebreeuws woord boven Jer. 36:26, hoewel het hier ook slechtelijk kan worden overgezet: en zij namen hem, enz., doch zulks is in deze zaak zoveel als bij ons: zij vingen hem.
 
14)naar Ribla,
Zie 2 Kon. 23:33.
 
15)oordelen tegen hem uit.
Of, vonnissen, in het getal van velen, waarvoor 2 Kon. 25:6, oordeel, in het getal van enen staat; zie de aantekening aldaar, en vergelijk boven Jer. 1:16, en Jer. 4:12; alzo onder Jer. 52:9.
 
16)slachtte de zonen van Zedekia te Ribla voor zijn ogen;
Dat is, liet slachten.
 
17)edelen van Juda.
Hebreeuws, witten; zie Neh. 2:16.
 
18)verblindde de ogen van Zedekia,
Of, hij maakte blind; doende de ogen hem uitsteken, of immers alzo bederven dat hij blind was; gelijk men houdt dat nog heden ten dage enige natiën in het oosten den gevangenen in den oorlog de ogen wel bederven en het gezicht gans benemen, zonder de ogen uit te steken.
 
19)huizen des volks
Hebreeuws, het huis; dat is, de huizen der ingezetenen, doch voornamelijk der groten. Zie 2 Kon. 25:9.
 
20)hem gevallen waren,
Die tot den koning van Babel of dezen Nebuzaradan waren overgegaan, of overgevallen. Zie 2 Kon. 25:11.
 
21)trawanten,
Zie Gen. 37:36.
 
22)gaf hun te dien dage wijngaarden en akkers.
Om te bouwen.
 
23)Jeremia had Nebukadrezar,
Van wiens profetieën de koning zonder twijfel, door de overlopers of anderszins, vernomen had, vergelijk onder Jer. 40:2,3, enz.
 
24)in de hand van Nebuzaradan,
Dit kan men verstaan van schriftelijken last of commissie, of slechtelijk nemen door, of aan hem.
 
25)stel uw ogen op hem,
Dat is, draag zorg voor hem, pas wel op hem. Zie boven Jer. 24:6.
 
26)spreken zal,
Dat is, van u begeren zal.
 
27)Rab-saris
Zie van deze namen boven Jer. 39:3.
 
28)voorhof der bewaring,
Zie boven Jer. 38:28, maar naderhand werd hij gehaald uit het midden der gevangenen, die op den weg waren om naar Babel gevoerd te worden.
 
29)Gedalia,
Zie 2 Kon. 25:22.
 
30)bleef hij in het midden des volks.
Of, woonde, verkerende onder het volk, en wonende in zijn eigen huis, want hij is daarna eerst tot Gedalia te Mizpa gekomen; zie onder Jer. 40:4,5,6, alwaar verhaald wordt dat Jeremia, omdat hij zich tot Gedalia nog niet had begeven, met andere gevangenen al een stuk weegs was weggevoerd.
 
31)brengen over deze stad,
Dat Ik bedreigd en voorzegd heb, zal Ik volbrengen.
 
32)voor uw aangezicht zijn.
Dat is, mijne woorden zullen vervuld worden voor uwe ogen, dat gij het aanziet.