1 2 3 4 5 6 7


1Voorts zeide ik: Hoort nu, gij hoofden Jakobs1), en gij oversten van het huis Israëls!2) Betaamt het ulieden niet het recht te weten?3)
2Zij haten het goede, en hebben het kwade lief; zij roven4) hun huid van hen af5), en hun vlees van hun beenderen.
3Ja, zij zijn het, die het vlees mijns volks eten,6) en hun huid afstropen, en hun beenderen verbreken7); en vaneen leggen8), gelijk als in een pot, en als vlees in het midden eens ketels.
4Alsdan zullen zij roepen tot den HEERE,9) doch Hij zal hen niet verhoren; maar zal Zijn aangezicht te dier tijd voor hen verbergen10), gelijk als zij hun handelingen kwaad gemaakt hebben.11)
5Alzo zegt de HEERE, tegen de profeten, die Mijn volk verleiden; die met hun tanden bijten, en roepen vrede uit;12) maar die niets geeft in hun mond, tegen dien zo heiligen zij een krijg13).
6Daarom zal het nacht voor ulieden worden14) vanwege het gezicht,15) en ulieden zal duisternis zijn vanwege de waarzegging16); en de zon zal over deze profeten ondergaan; en de dag zal over hen zwart worden17).
7En de zieners zullen beschaamd,18) en de waarzeggers schaamrood worden; en zij zullen al te zamen de bovenste lip bewimpelen;19) want er zal geen antwoord Gods zijn.20)
8Maar waarlijk,21) ik ben vol krachts van den Geest des HEEREN;22) en vol van gericht23) en dapperheid,24) om Jakob te verkondigen zijn overtreding,25) en Israël zijn zonde.
9Hoort nu dit, gij hoofden van het huis Jakobs, en gij oversten van het huis Israëls! die van het gericht26) een gruwel hebt,27) en al wat recht is28) verkeert;29)
10Bouwende Sion30) met bloed,31) en Jeruzalem met onrecht.32)
11Haar hoofden rechten om geschenken,34) en haar priesters leren om loon,35) en haar profeten waarzeggen om geld;36) nog steunen zij op den HEERE,37) zeggende: Is de HEERE niet in het midden van ons?38) Ons zal geen kwaad overkomen.39)
12Daarom, om uwentwil,40) zal Sion41) als een akker geploegd worden,42) en Jeruzalem zal tot steenhopen worden, en de berg dezes huizes tot hoogten43) eens wouds44).