1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22


1De openbaring1) van Jezus Christus, die God2) hem3) gegeven heeft, om Zijn dienstknechten te tonen4) de dingen5), die haast geschieden moeten; en die Hij door Zijn engel gezonden, en Zijn dienstknecht Johannes te kennen gegeven heeft;
2Dewelke6) het woord7) Gods betuigd heeft, en de getuigenis8) van Jezus Christus, en al wat hij gezien heeft.
3Zalig is hij, die leest, en zijn zij, die horen de woorden dezer profetie, en die bewaren, hetgeen in dezelve geschreven is; want de tijd9) is nabij.
4Johannes aan de10) zeven Gemeenten, die in11) Azie zijn: genade zij u en vrede van Hem12), Die is, en Die was, en Die komen zal; en van de zeven13) geesten, die voor Zijn troon zijn;
5En van Jezus Christus, Die de getrouwe14) Getuige is, de Eerstgeborene uit de doden, en de Overste der koningen der aarde. Hem, Die ons heeft liefgehad, en ons van onze zonden gewassen heeft in Zijn15) bloed.
6En Die ons gemaakt heeft tot koningen16) en priesters Gode en Zijn Vader; Hem, zeg ik, zij de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid. Amen.
7Ziet, Hij komt met17) de wolken en alle oog18) zal Hem zien, ook degenen, die Hem doorstoken19) hebben; en alle geslachten20) der aarde zullen over Hem rouw bedrijven;21) ja,22) amen.
8Ik ben de Alfa23) en de Omega, het Begin24) en het Einde, zegt de Heere,25) Die is, en Die was, en Die komen zal, de Almachtige.
9Ik26), Johannes, die ook uw broeder ben, en medegenoot in de verdrukking, en in het Koninkrijk, en in de lijdzaamheid van Jezus Christus, was op het eiland, genaamd Patmos,27) om het Woord Gods, en om de getuigenis van Jezus Christus.
10En ik was in den28) geest op den dag29) des Heeren; en ik hoorde achter mij een grote stem, als van een bazuin,
11Zeggende: Ik ben de Alfa en de Omega, de Eerste en de Laatste; en hetgeen gij ziet, schrijf dat in een boek,32) en zend het aan de zeven Gemeenten, die in Azie zijn, namelijk naar Efeze,33) en naar Smyrna, en naar Pergamus, en naar Thyatire, en naar Sardis, en naar Filadelfia, en naar Laodicea.
12En ik keerde mij om, om te zien de stem34), die met mij gesproken had; en mij omgekeerd hebbende, zag ik zeven35) gouden kandelaren;
13En in het midden van de zeven kandelaren Een, den Zoon36) des mensen gelijk zijnde, bekleed met een lang37) kleed tot de voeten, en omgord38) aan de borsten met een gouden gordel;
14En Zijn hoofd en haar was wit39), gelijk als witte wol, gelijk sneeuw; en Zijn ogen40) gelijk een vlam vuurs;
15En Zijn voeten waren blinkend koper gelijk, en gloeiden als in een oven; en Zijn stem als een stem van vele wateren.
16En Hij had zeven43) sterren in Zijn44) rechterhand; en uit Zijn mond ging een tweesnijdend45) scherp zwaard; en Zijn aangezicht was, gelijk de46) zon schijnt in haar kracht.
17En toen ik Hem zag, viel ik47) als dood aan Zijn voeten; en Hij legde Zijn rechterhand op mij, zeggende tot mij: Vrees niet; Ik ben de48) Eerste en de Laatste;
18En Die leef,49) en Ik ben dood geweest; en zie, Ik ben levend in alle eeuwigheid. Amen. En Ik heb de sleutels50) der hel en des doods.
19Schrijf, hetgeen gij51) gezien hebt, en hetgeen is,52) en hetgeen geschieden53) zal na dezen:
20De verborgenheid der zeven sterren, die gij gezien hebt in Mijn rechter hand, en de zeven gouden kandelaren. De zeven sterren zijn54) de engelen55) der zeven Gemeenten; en de zeven kandelaren, die gij gezien hebt, zijn de zeven Gemeenten.