1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22


1En een uit de zeven engelen,1) die de zeven fiolen hadden, kwam en sprak met mij, en zeide tot mij: Kom herwaarts,2) ik zal u tonen het oordeel der grote hoer,3) die daar zit op4) vele wateren;
2Met welke de koningen der aarde gehoereerd hebben,5) en die de aarde bewonen6) zijn dronken geworden7) van den wijn harer hoererij.
3En hij bracht mij weg8) in een woestijn,9) in den geest, en ik zag een vrouw, zittende10) op een scharlaken rood beest,11) dat vol was van namen der gods lastering, en had zeven hoofden en tien hoornen.
4En de vrouw was bekleed met purper en12) scharlaken, en versierd met goud, en kostelijk gesteente, en paarlen, en had in hare hand een gouden drinkbeker,13) vol van gruwelen, en van onreinigheid harer hoererij.
5En op haar voorhoofd14) was een naam geschreven, namelijk Verborgenheid;15) het grote Babylon,16) de moeder der hoererijen17) en der gruwelen der aarde.18)
6En ik zag, dat de vrouw dronken was van19) het bloed der heiligen, en van het bloed der getuigen van Jezus. En ik verwonderde mij, als ik haar zag, met grote verwondering.
7En de engel zeide tot mij: Waarom verwondert gij u? Ik zal u zeggen20) de verborgenheid der vrouw en van het beest, dat haar draagt, hetwelk de zeven hoofden heeft en de tien hoornen.
8Het beest, dat gij gezien hebt, was en is niet;21) en het zal opkomen uit22) den afgrond, en ten verderve gaan;23) en die op de aarde wonen, zullen verwonderd24) zijn (welker namen niet25) zijn geschreven in het boek des levens van de grondlegging der wereld), ziende het beest, dat was en niet is,26) hoewel het is.
9Hier is het verstand, dat wijsheid heeft. De zeven hoofden zijn zeven bergen,27) op welke de vrouw zit.
10En het zijn ook zeven28) koningen; de vijf zijn gevallen, en de een is, en de ander is nog niet29) gekomen, en wanneer hij zal gekomen zijn, moet hij een weinig tijds blijven.
11En het beest, dat was30) en niet is, die is ook de achtste koning, en is uit de31) zeven en gaat ten verderve.
12En de tien hoornen, die gij gezien hebt, zijn tien koningen,32) die het koninkrijk nog niet hebben ontvangen, maar als koningen macht ontvangen op een ure met het beest.33)
13Dezen hebben enerlei mening,34) en zullen hun kracht en macht het beest overgeven.
14Dezen zullen tegen het Lam krijgen,35) en het Lam zal hen36) overwinnen (want Het is een Heere der heren, en een Koning der koningen),37) en die met Hem zijn, de geroepenen, en uitverkorenen en gelovigen.
15En hij zeide tot mij: De wateren, die gij gezien hebt, waar de hoer zit, zijn volken,38) en scharen, en natien, en tongen.
16En de tien hoornen,39) die gij gezien hebt op het beest, die zullen de hoer haten, en zullen haar woest40) maken, en naakt; en zij zullen haar vlees41) eten, en zullen haar met vuur verbranden.42)
17Want God heeft hun43) in hun harten gegeven, dat zij Zijn mening doen,44) en dat zij enerlei mening doen, en dat zij hun koninkrijk het beest geven, totdat de woorden45) Gods voleindigd zullen zijn.
18En de vrouw, die gij gezien hebt, is de grote stad, die het koninkrijk heeft over de koningen der aarde.