1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22


1En na dezen hoorde1) ik als een grote stem ener grote schare2) in den hemel, zeggende: Halleluja,3) de zaligheid,4) en de heerlijkheid, en de eer, en de kracht zij den Heere, onzen God.
2Want Zijn oordelen zijn waarachtig5) en rechtvaardig; dewijl Hij de grote hoer6) geoordeeld heeft, die de aarde verdorven heeft met haar hoererij, en Hij het bloed Zijner dienaren van haar hand gewroken heeft.
3En zij zeiden ten tweeden maal:7) Halleluja! En haar rook gaat op in alle eeuwigheid.8)
4En de vier en twintig9) ouderlingen, en de vier dieren vielen neder, en aanbaden God, Die op den troon zat, zeggende: Amen, Halleluja!
5En een stem kwam uit den troon,10) zeggende: Looft onzen God, gij al Zijn dienstknechten,11) en gij, die Hem vreest, beiden klein en groot!
6En ik hoorde als een stem ener grote schare,12) en als een stem veler wateren, en als een stem van sterke donderslagen, zeggende: Halleluja, want de Heere, de almachtige God, heeft als Koning13) geheerst.
7Laat ons blijde zijn, en vreugde bedrijven, en Hem de heerlijkheid geven; want de bruiloft des14) Lams is gekomen, en Zijn vrouw heeft zichzelve bereid.15)
8En haar is gegeven, dat zij bekleed worde met rein en blinkend fijn lijnwaad; want dit fijn lijnwaad zijn16) de rechtvaardigmakingen der heiligen.
9En hij zeide tot mij: Schrijf, zalig zijn zij, die geroepen zijn17) tot het avondmaal18) van de bruiloft des Lams. En hij zeide tot mij: Deze zijn de19) waarachtige woorden Gods.
10En ik viel neder voor zijn voeten, om hem te aanbidden,20) en hij zeide tot mij: Zie, dat gij dat niet doet; ik ben uw mededienstknecht, en uwer broederen, die de getuigenis van Jezus hebben; aanbid God.21) Want de getuigenis van Jezus is de geest der profetie.22)
11En ik zag23) den hemel geopend;24) en ziet, een wit paard,25) en Die op hetzelve zat, was genaamd Getrouw en26) Waarachtig, en Hij oordeelt en voert krijg in27) gerechtigheid.
12En Zijn ogen waren als een vlam vuurs,28) en op Zijn hoofd waren vele koninklijke29) hoeden; en Hij had een naam geschreven,30) die niemand wist, dan Hijzelf.31)
13En Hij was bekleed met een kleed, dat met bloed32) geverfd was;33) en Zijn naam wordt genoemd het Woord Gods.34)
14En de heirlegers35) in den hemel volgden Hem op witte paarden, gekleed met wit en rein36) fijn lijnwaad.
15En uit Zijn mond37) ging een scherp zwaard, opdat Hij daarmede de heidenen slaan38) zou. En Hij zal hen hoeden met een ijzeren39) roede; en Hij treedt den40) wijnpersbak van den wijn des toorns en der gramschap des almachtigen Gods.
16En Hij heeft op Zijn kleed41) en op Zijn dij dezen Naam geschreven: Koning der koningen,42) en Heere der heren.
17En ik zag een engel, staande in de zon;43) en hij riep met een grote stem, zeggende tot al de vogelen,44) die in het midden des hemels vlogen: Komt herwaarts, en vergadert u tot het avondmaal des45) groten Gods;
18Opdat gij eet het vlees der koningen,46) en het vlees der oversten over47) duizend, en het vlees der sterken, en het vlees der paarden en dergenen, die daarop zitten; en het vlees van alle vrijen en dienstknechten, en kleinen en groten.
19En ik zag het beest,48) en de koningen der aarde, en hun heirlegers vergaderd, om krijg te voeren tegen Hem, Die op het paard zat, en tegen Zijn heirlegers.
20En het beest werd gegrepen,49) en met hetzelve de valse profeet,50) die de tekenen in de tegenwoordigheid van hetzelve gedaan had, door welke hij verleid had, die het merkteken van het beest ontvangen hadden, en die deszelfs beeld aanbaden. Deze twee zijn levend geworpen in den poel des vuurs, die met sulfer brandt.51)
21En de overigen werden gedood met het zwaard Desgenen, Die op het paard zat, hetwelk uit Zijn52) mond ging; en al de vogelen werden verzadigd van hun vlees.