1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22


1En ik zag1) een engel afkomen2) uit den hemel, hebbende den sleutel des3) afgronds, en een grote keten in zijn hand;
2En hij greep den draak, den4) oude slang, welke is de duivel en satanas, en bond hem duizend jaren;
3En wierp hem in den afgrond, en sloot hem daarin, en verzegelde dien5) boven hem, opdat hij de volken niet meer6) verleiden zou, totdat de duizend7) jaren zouden geeindigd zijn. En daarna moet hij8) een kleinen tijd9) ontbonden worden.
4En ik zag tronen,10) en zij zaten op dezelve; en het oordeel werd hun gegeven; en ik zag de zielen dergenen, die onthoofd waren11) om de getuigenis van Jezus, en om het Woord Gods, en die het beest, en deszelfs beeld niet aangebeden hadden, en die het merkteken niet ontvangen hadden aan hun voorhoofd en aan hun hand; en zij leefden en heersten als koningen met Christus, de duizend jaren.12)
5Maar de overigen der doden werden niet weder levend, totdat de duizend jaren geeindigd waren. Deze is de eerste opstanding.
6Zalig en heilig is hij, die deel heeft in13) de eerste opstanding; over deze heeft de tweede dood14) geen macht, maar zij zullen priesters van God15) en Christus zijn, en zij zullen met Hem als koningen heersen duizend jaren.
7En wanneer de duizend jaren zullen geeindigd zijn,16) zal de satanas uit zijn gevangenis ontbonden17) worden.
8En hij zal uitgaan18) om de volken19) te verleiden, die in de vier20) hoeken der aarde zijn, den Gog en den Magog,21) om hen te vergaderen tot den krijg; welker getal is22) als het zand aan de zee.
9En zij zijn opgekomen op de breedte der aarde, en omringden de legerplaats der23) heiligen, en de geliefde stad; en er kwam vuur neder24) van God uit den hemel, en heeft hen verslonden.
10En de duivel, die hen verleidde, werd geworpen in den poel des25) vuurs en sulfers, alwaar het beest en de valse profeet zijn; en zij zullen gepijnigd worden dag en nacht in alle eeuwigheid.
11En ik zag een groten26) witten troon, en Dengene, Die daarop zat, van Wiens aangezicht de27) aarde en de hemel wegvloden, en geen28) plaats is voor die gevonden.
12En ik zag de doden, klein en groot,29) staande voor God;30) en de boeken werden31) geopend; en een ander boek werd geopend, dat des levens is;32) en de doden werden geoordeeld uit hetgeen in de boeken geschreven was, naar hun werken.33)
13En de zee gaf de doden, die in haar waren; en de dood en34) de hel gaven de35) doden, die in hen waren; en zij werden geoordeeld, een iegelijk naar hun werken.
14En de dood en de hel36) werden geworpen in den poel des vuurs; dit is de tweede dood.37)
15En zo iemand niet gevonden werd38) geschreven in het boek des levens, die werd geworpen in den poel des vuurs.