1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150


1Welgelukzalig1) is de man2), die niet wandelt3) in de raad der goddelozen4), noch staat op5) den weg der zondaren6), noch zit in het gestoelte7) der spotters;
2Maar zijn lust is in des HEEREN wet, en hij overdenkt Zijn wet dag en nacht.
3Want hij zal zijn als een boom, geplant aan waterbeken8), die zijn vrucht geeft op zijn tijd9), en welks blad10) niet afvalt; en al wat hij doet11), zal wel gelukken12).
4Alzo13) zijn de goddelozen niet, maar als het kaf, dat de wind henendrijft.
5Daarom zullen de goddelozen niet bestaan14) in het gericht, noch de zondaars in de vergadering der rechtvaardigen.
6Want de HEERE kent den weg15) der rechtvaardigen; maar de weg der goddelozen zal vergaan.