1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150


1Een lied op Hammaaloth. Ik hef mijn ogen2) op tot U, Die in de hemelen zit.
2Zie, gelijk de ogen der knechten zijn op de hand3) hunner heren; gelijk de ogen der dienstmaagd zijn op de hand harer vrouw; alzo zijn onze ogen op den HEERE, onze God, totdat Hij ons4) genadig zij.
3Zijt ons genadig, o HEERE! zijt ons genadig, want wij zijn der5) verachting veel te zat.
4Onze ziel is veel te zat des spots der weelderigen,6) der verachting der hovaardigen.