1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150


1Een psalm van David. De HEERE is mijn Licht1) en mijn Heil, voor wien zou ik vrezen? De HEERE is mijns levens2) kracht, voor wien zou ik vervaard zijn?
2Als de bozen, mijn tegenpartijen, en mijn vijanden tegen mij,3) tot mij naderden, om mijn vlees5) te eten, stieten zij zelven aan, en vielen.
3Ofschoon mij een leger belegerde, mijn hart zou niet vrezen; ofschoon een oorlog tegen mij opstond, zo vertrouw ik hierop.6)
4Een ding7) heb ik van den HEERE begeerd, dat zal ik zoeken:8) dat ik al de dagen mijns levens mocht wonen in het huis des HEEREN, om de liefelijkheid des HEEREN te aanschouwen, en te onderzoeken10) in Zijn tempel.11)
5Want Hij versteekt mij in Zijn hut12), ten dage des kwaads;13) Hij verbergt mij in het verborgene Zijner tent;14) Hij verhoogt mij op een rotssteen.15)
6Ook nu zal mijn hoofd verhoogd worden boven mijn vijanden, die rondom mij zijn, en ik zal in Zijn tent offeranden des geklanks offeren; ik zal zingen, ja, psalmzingen den HEERE.
7Hoor, HEERE! mijn stem16), als ik roep; en wees mij genadig, en antwoord17) mij.
8Mijn hart zegt tot U:18) Gij zegt: Zoek19) Mijn aangezicht; ik zoek Uw aangezicht, o HEERE!
9Verberg Uw aangezicht niet voor mij, keer Uw knecht niet af in toorn; Gij zijt mijn Hulp geweest20), begeef mij niet, en verlaat mij niet, o God mijns heils!
10Want mijn vader21) en mijn moeder hebben mij verlaten, maar de HEERE zal mij aannemen.22)
11HEERE! leer mij Uw weg, en leid mij in het23) rechte pad, om mijner verspieders wil.
12Geef mij niet over in de begeerte24) mijner tegenpartijders; want valse getuigen zijn25) tegen mij opgestaan, mitsgaders die wrevel uitblaast.26)
13Zo27) ik niet had geloofd, dat ik het goede28) des HEEREN zou zien29) in het land30) der levenden, ik ware vergaan.
14Wacht op den HEERE, zijt sterk, en Hij zal31) uw hart versterken, ja, wacht op den HEERE.