1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150


1Een lied1), een psalm, voor de kinderen2) van Korach.
2De HEERE is groot en zeer te prijzen, in de stad onzes Gods, op den berg Zijner heiligheid.
3Schoon van gelegenheid5), een vreugde der ganse6) aarde is de berg Sion, aan de zijden van het noorden7); de stad des groten Konings8).
4God is in haar paleizen9); Hij is er bekend voor een Hoog Vertrek.
5Want ziet, de koningen10) waren vergaderd; zij waren te zamen doorgetogen.
6Gelijk11) zij het zagen, alzo waren zij verwonderd; zij werden verschrikt, zij haastten weg.
7Beving greep hen aldaar aan, smart als van een barende vrouw.
8Met een oostenwind verbreekt Gij de schepen van Tharsis.
9Gelijk wij gehoord hadden, alzo hebben wij gezien in de stad des HEEREN der heirscharen12), in de stad onzes Gods; God zal haar bevestigen tot in eeuwigheid13). Sela14).
10O God! wij gedenken15) Uwer weldadigheid, in het midden Uws tempels16).
11Gelijk Uw Naam17) is, o God! alzo is Uw roem tot aan de einden der aarde; Uw rechterhand is vol van gerechtigheid.
12Laat de berg19) Sion blijde zijn; laat de dochteren20) van Juda zich verheugen, om Uwer oordelen21) wil.
13Gaat rondom Sion, en omringt haar; telt22) haar torens;
14Zet23) uw hart op haar vesting; beschouwt24) onderscheidenlijk haar paleizen, opdat gij het aan het navolgend25)e geslacht vertelt.
15Want deze God is onze26) God eeuwiglijk en altoos; Hij zal ons geleiden27) tot28) den dood toe.