|
|
|---|
| 1 | Een psalm van David, voor den1) opperzangmeester, om te2) doen gedenken.
|
| 2 | Haast U, o God, om mij te verlossen, o HEERE, tot mijn hulp.
|
| 3 | Laat hen beschaamd en schaamrood worden, die mijn ziel zoeken; laat hen achterwaarts gedreven en te schande worden, die lust hebben aan mijn kwaad.
|
| 4 | Laat hen terugkeren tot loon hunner beschaming, die daar zeggen: Ha, ha!
|
| 5 | Laat in U vrolijk en verblijd zijn allen, die U zoeken; laat de liefhebbers Uws heils geduriglijk zeggen: God zij groot gemaakt!
|
| 6 | Doch ik ben ellendig en nooddruftig; o God, haast U tot mij; Gij zijt mijn Hulp en mijn Bevrijder; HEERE, vertoef niet!
|
|
|
|---|