1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150


1Een psalm van Asaf,1) voor den opperzangmeester, over2) Jeduthun.
2Mijn stem is tot God, en ik roep; mijn stem is tot God, en Hij zal het oor tot mij neigen.
3Ten dage mijner benauwdheid zocht ik den HEERE; mijn hand was des nachts uitgestrekt3), en liet niet af; mijn ziel weigerde4) getroost te worden.
4Dacht ik aan God, zo maakte ik misbaar; peinsde ik,5) zo werd mijn ziel overstelpt.6) Sela.7)
5Gij hieldt mijn ogen wakende;8) ik was verslagen9), en sprak niet.
6Ik overdacht de dagen van ouds,10) de jaren der eeuwen.11)
7Ik dacht aan mijn snarenspel;12) in den nacht overlegde ik in mijn hart, en mijn geest onderzocht:13)
8Zal dan de Heere in eeuwigheden14) verstoten, en voortaan15) niet meer goedgunstig zijn?
9Houdt Zijn goedertierenheid in eeuwigheid op? Heeft de toezegging16) een einde, van geslacht17) tot geslacht?
10Heeft God vergeten genadig te zijn? Heeft Hij Zijn barmhartigheden door toorn toegesloten? Sela.
11Daarna zeide ik: Dit krenkt mij;18) maar19) de rechterhand des Allerhoogsten verandert.
12Ik zal de daden des HEEREN gedenken;20) ja, ik zal gedenken Uw wonderen21) van ouds her;
13En zal al Uw werken betrachten22), en van Uw daden spreken.23)
14O God! Uw weg is24) in het heiligdom; wie is een groot God, gelijk God?
15Gij zijt die God, Die wonder doet; Gij hebt Uw sterkte bekend gemaakt onder de volken.
16Gij hebt Uw volk door Uw arm25) verlost; de kinderen van Jakob en van Jozef.26) Sela.
17De wateren zagen U, o God! de wateren zagen U, zij beefden;27) ook waren de afgronden beroerd.
18De dikke28) wolken goten water uit; de bovenste wolken gaven geluid;29) ook gingen Uw pijlen30) daarhenen.
19Het geluid Uws donders was in het ronde;31) de bliksemen verlichtten de wereld; de aarde werd beroerd en daverde.
20Uw weg was32) in de zee, en Uw pad in grote wateren, en Uw voetstappen33) werden niet bekend.
21Gij leiddet34) Uw volk, als een kudde door de hand35) van Mozes en Aaron.