1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16


1Broeders, de toegenegenheid mijns harten, en het gebed, dat ik tot God voor Israël doe, is tot hun zaligheid.
2Want ik geef hun getuigenis, dat zij een ijver tot God hebben, maar niet met verstand.
3Want alzo zij de rechtvaardigheid Gods niet kennen, en hun eigen gerechtigheid zoeken op te richten, zo zijn zij der rechtvaardigheid Gods niet onderworpen.
4Want het einde der wet is Christus, tot rechtvaardigheid een iegelijk, die gelooft.
5Want Mozes beschrijft de rechtvaardigheid, die uit de wet is, zeggende: De mens, die deze dingen doet, zal door dezelve leven.
6Maar de rechtvaardigheid, die uit het geloof is, spreekt aldus:1) Zeg niet2) in uw hart:3) Wie zal in den hemel opklimmen?4) Hetzelve is Christus5) van boven afbrengen.
7Of, wie zal in den afgrond nederdalen?6) Hetzelve is Christus uit de doden opbrengen.7)
8Maar wat zegt zij?8) Nabij u is het Woord, in uw mond en in uw hart. Dit is het Woord des geloofs,9) hetwelk wij prediken.10)
9Namelijk, indien gij met uw mond zult belijden11) den Heere Jezus,12) en met uw hart geloven, dat God Hem uit de doden opgewekt heeft,13) zo zult gij zalig worden.
10Want met het hart gelooft men ter rechtvaardigheid14) en met den mond belijdt men ter zaligheid.15)
11Want de Schrift zegt: Een iegelijk, die in Hem gelooft,16) die zal niet beschaamd worden.17)
12Want er is geen onderscheid,18) noch van Jood noch van Griek; want eenzelfde is Heere van allen,19) rijk zijnde over allen,20) die Hem aanroepen.21)
13Want een iegelijk, die den Naam des Heeren zal aanroepen, zal zalig worden.
14Hoe zullen zij dan Hem aanroepen,22) in Welken zij niet geloofd hebben? En hoe zullen zij in Hem geloven, van Welken zij niet gehoord hebben?23) En hoe zullen zij horen, zonder die hun predikt?24)
15En hoe zullen zij prediken,25) indien zij niet gezonden worden?26) Gelijk geschreven is: Hoe liefelijk zijn de voeten27) dergenen, die vrede verkondigen,28) dergenen, die het goede verkondigen!
16Doch zij zijn niet allen het Evangelie gehoorzaam geweest;29) want Jesaja zegt: Heere, wie heeft onze prediking geloofd?30)
17Zo is dan het geloof uit het gehoor, en het gehoor door het Woord Gods.31)
18Maar ik zeg: Hebben zij het niet gehoord?32) Ja toch,33) hun geluid is over de gehele aarde uitgegaan,34) en hun woorden tot de einden der wereld.35)
19Maar ik zeg: Heeft Israël36) het niet verstaan?37) Mozes zegt eerst:38) Ik zal ulieden tot jaloersheid verwekken39) door degenen, die geen volk zijn;40) door een onverstandig volk41) zal ik u tot toorn verwekken.
20En Jesaja verstout zich,42) en zegt: Ik ben gevonden van degenen,43) die Mij niet zochten; Ik ben openbaar geworden dengenen, die naar Mij niet vraagden.44)
21Maar tegen Israël zegt Hij: Den gehelen dag heb Ik Mijn handen uitgestrekt45) tot een ongehoorzaam en tegensprekend volk.46)