1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16


1Ik bid u dan, broeders,1) door de ontfermingen Gods,2) dat gij uw lichamen3) stelt4) tot een levende,5) heilige6) en Gode welbehagelijke offerande,7) welke is uw redelijke godsdienst.8)
2En wordt dezer wereld9) niet gelijkvormig;10) maar wordt veranderd door de vernieuwing11) uws gemoeds,12) opdat gij moogt beproeven,13) welke de goede, en welbehagelijke en volmaakte wil van God zij.14)
3Want door de genade,15) die mij gegeven is, zeg ik een16) iegelijk,17) die onder u is, dat hij niet wijs zij boven hetgeen men behoort wijs te zijn;18) maar dat hij wijs zij tot19) matigheid,20) gelijk als God21) een iegelijk22) de mate des geloofs23) gedeeld heeft.24)
4Want gelijk wij in een lichaam vele leden hebben,25) en de leden alle niet dezelfde werking hebben;
5Alzo zijn wij velen een lichaam in Christus, maar elkeen zijn wij elkanders leden.
6Hebbende nu verscheidene26) gaven,27) naar de genade, die ons gegeven is,
7Zo laat ons die gaven besteden,28) hetzij profetie,29) naar de mate des geloofs;30) hetzij bediening, in het bedienen;31) hetzij die leert, in het leren;32)
8Hetzij die vermaant, in het vermanen;33) die uitdeelt,34) in eenvoudigheid;35) die een voorstander is,36) in naarstigheid; die barmhartigheid doet,37) in blijmoedigheid.38)
9De liefde39) zij ongeveinsd.40) Hebt een afkeer van het boze,41) en hangt het goede aan.42)
10Hebt elkander hartelijk lief43) met broederlijke liefde;44) met eer de een de ander voorgaande.45)
11Zijt niet traag46) in het benaarstigen.47) Zijt vurig van geest.48) Dient den Heere.49)
12Verblijdt u50) in de hoop.51) Zijt geduldig in de verdrukking. Volhardt in het gebed.
13Deelt mede tot de behoeften52) der heiligen.53) Tracht naar herbergzaamheid.54)
14Zegent hen, die u vervolgen; zegent en55) vervloekt niet.56)
15Verblijdt u met de blijden;57) en weent met de wenenden.
16Weest eensgezind onder elkander.58) Tracht niet naar de hoge dingen,59) maar voegt u60) tot de nederige.61) Zijt niet wijs bij uzelven.62)
17Vergeldt niemand kwaad voor kwaad.63) Bezorgt hetgeen eerlijk is64) voor alle mensen.65)
18Indien het mogelijk is,66) zoveel in u is,67) houdt vrede met alle mensen.68)
19Wreekt uzelven niet, beminden, maar geeft den toorn plaats;69) want er is geschreven: Mij komt de wraak toe; Ik zal het vergelden, zegt de Heere.
20Indien dan uw vijand70) hongert,71) zo spijzigt hem;72) indien hem dorst, zo geeft hem te drinken; want dat doende, zult gij kolen vuurs op zijn hoofd hopen.73)
21Wordt van het kwade niet74) overwonnen,75) maar overwint het kwade76) door het goede.77)