1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16


1Wat zullen wij dan zeggen, dat Abraham, onze vader, verkregen heeft1) naar het vlees?2)
2Want indien Abraham uit de werken gerechtvaardigd is, zo heeft hij roem,3) maar niet bij God.4)
3Want wat zegt de Schrift? En Abraham geloofde God,5) en het is hem gerekend6) tot rechtvaardigheid.
4Nu dengene, die werkt,7) wordt het loon niet toegerekend naar genade, maar naar schuld.8)
5Doch dengene, die niet werkt,9) maar gelooft in Hem,10) Die den goddeloze rechtvaardigt,11) wordt zijn geloof12) gerekend tot rechtvaardigheid.13)
6Gelijk ook David den mens zalig spreekt,14) welken God de rechtvaardigheid toerekent zonder werken;
7Zeggende:15) Zalig zijn zij, welker ongerechtigheden vergeven zijn, en welker zonden bedekt zijn;
8Zalig is de man, welken de Heere de zonden niet toerekent.
9Deze zaligspreking dan,16) is die alleen over de besnijdenis, of ook over de voorhuid? Want wij zeggen, dat Abraham het geloof gerekend is tot rechtvaardigheid.
10Hoe is het hem dan toegerekend? Als hij in de besnijdenis was,17) of in de voorhuid?18) Niet in de besnijdenis, maar in de voorhuid.
11En hij heeft het teken der besnijdenis19) ontvangen tot een zegel der rechtvaardigheid des geloofs, die hem in de voorhuid was toegerekend; opdat hij zou zijn een vader van allen,20) die geloven in de voorhuid zijnde, ten einde ook hun de rechtvaardigheid toegerekend worde;
12En een vader der besnijdenis, dengenen namelijk, die niet alleen uit de besnijdenis zijn, maar die ook wandelen in de voetstappen des geloofs van onzen vader Abraham, hetwelk in de voorhuid was.
13Want de belofte is niet door de wet aan Abraham21) of zijn zaad geschied, namelijk, dat hij een erfgenaam der wereld zou zijn,22) maar door de rechtvaardigheid des geloofs.
14Want indien degenen, die uit de wet zijn,23) erfgenamen zijn,24) zo is het geloof ijdel geworden,25) en de beloftenis te niet gedaan.26)
15Want de wet werkt toorn;27) want waar geen wet is,28) daar is ook geen overtreding.29)
16Daarom is zij30) uit het geloof,31) opdat zij naar genade zij;32) ten einde de belofte vast zij al den zade,33) niet alleen dat uit de wet is,34) maar ook dat uit het geloof Abrahams is,35) welke een vader is van ons allen;36)
17(Gelijk geschreven staat: Ik heb u tot een vader van vele volken gesteld)37) voor Hem,38) aan Welken hij geloofd heeft, namelijk God, Die de doden levend maakt,39) en roept de dingen,40) die niet zijn, alsof zij waren;
18Welke41) tegen hoop42) op hoop43) geloofd heeft,44) dat hij zou worden een vader van vele volken; volgens hetgeen gezegd was: Alzo zal uw zaad wezen.45)
19En niet verzwakt zijnde in het geloof, heeft hij zijn eigen lichaam niet aangemerkt,46) dat alrede verstorven was, alzo hij omtrent honderd jaren oud was, noch ook dat de moeder47) in Sara verstorven was.
20En hij heeft aan de beloftenis Gods48) niet getwijfeld door ongeloof; maar is gesterkt geweest in het geloof, gevende God de eer;49)
21En ten volle verzekerd zijnde, dat hetgeen beloofd was, Hij ook machtig was te doen.
22Daarom is het hem ook tot rechtvaardigheid gerekend.
23Nu is het niet alleen om zijnentwil geschreven,50) dat het hem toegerekend is;
24Maar ook om onzentwil, welken het zal toegerekend worden, namelijk dengenen, die geloven in Hem,51) Die Jezus, onzen Heere, uit de doden opgewekt heeft;
25Welke overgeleverd is52) om onze zonden,53) en opgewekt om onze rechtvaardigmaking.54)