1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14


1De bazuin aan uw1) mond;2) hij komt3) als een arend tegen4) het huis des HEEREN;5) omdat zij Mijn verbond hebben overtreden, en zijn tegen Mijn wet afvallig geworden.6)
2Dan zullen zij tot Mij7) roepen: Mijn God!8) wij, Israël, kennen U.9)
3Israël heeft het goede verstoten;10) de vijand zal hem vervolgen.11)
4Zij hebben koningen gemaakt, maar niet uit Mij;12) zij hebben vorsten gesteld,13) maar Ik heb het niet gekend;14) van hun zilver en hun goud hebben zij voor zichzelven afgoden gemaakt,15) opdat zij uitgeroeid worden.16)
5Uw kalf, o Samaria!17) heeft u verstoten;18) Mijn toorn is tegen hen ontstoken; hoe lang zullen zij de reinigheid19) niet verdragen?20)
6Want dat is ook uit Israël;21) een werkmeester heeft het gemaakt, en het is geen God, maar het zal tot stukken worden,22) het kalf van Samaria.
7Want zij hebben wind gezaaid,23) en zullen een wervelwind maaien;24) het zal geen staande koren hebben,25) het uitspruitsel26) zal geen meel maken;27) of het misschien maakte, vreemden28) zullen het verslinden.29)
8Israël is verslonden; nu zijn zij onder de heidenen geworden,30) gelijk een vat,31) waar men geen lust toe heeft.
9Want zij zijn opgetogen naar Assur,32) een woudezel,33) die alleen voor zichzelven is; die van Efraim hebben boelen om hoerenloon gehuurd.34)
10Dewijl zij dan35) onder de heidenen boelen om hoerenloon gehuurd hebben, zo zal Ik die nu ook verzamelen;36) ja, zij hebben al een weinig begonnen,37) vanwege den last van den koning38) der vorsten.39)
11Omdat Efraim de altaren vermenigvuldigd heeft tot zondigen,40) zo zijn hem de altaren geworden tot zondigen.
12Ik schrijf hem de voortreffelijkheden41) Mijner wet voor;42) maar die zijn geacht43) als wat vreemds.44)
13Aangaande de offeranden Mijner gaven,45) zij offeren vlees, en eten het, maar de HEERE46) heeft aan hen geen47) welgevallen.48) Nu zal Hij hunner ongerechtigheid gedenken,49) en hun zonden bezoeken;50) zij zullen weder in Egypte keren.51)
14Want Israël heeft zijn Maker vergeten,52) en tempelen gebouwd,53) en Juda heeft vaste steden vermenigvuldigd;54) maar Ik zal een vuur zenden in zijn steden,55) dat zal haar paleizen verteren.56)