1)spenen.
Of, aarzen.
 
2)Beth-semes op een straat;
Zie van deze stad Joz. 15:10 in de aantekeningen, en Joz. 21:16.
 
3)zij gingen steeds voort,
Hebreeuws, zij gingen gaande.
 
4)al loeiende,
Te weten, omdat zij van haar kalveren afgetrokken waren, want ook de beesten hebben hun jongen lief.
 
5)weken noch ter rechter- noch ter linkerhand;
Hieruit is af te nemen dat er verscheidene straten of bijwegen geweest zijn; maar deze koeien zijn, door de regering Gods, den rechten weg naar BethSemes ingegaan.
 
6)maaiden den tarweoogst
Dit placht in het Joodse land te geschieden omtrent pinksteren, Lev. 23, dat is, in de maand Mei, of kort daarna. Derhalve is de ark van de Filistijnen genomen omtrent het begin van November, want zij is zeven maanden in hun land geweest, 1 Sam. 6:1.
 
7)zij kloofden het hout van den wagen,
Te weten, de Levietische priesters, die te Beth-Semes woonden, gelijk blijkt 1 Sam. 6:15. Want deze stad was den Levieten tot een woning gegeven. Zie Joz. 21:16. Het ambt van dezen was de ark aan te tasten en te dragen; Num. 4:5, enz.
 
8)offerden brandofferen,
Dat is, zij behandigden den priesters beesten ten brandoffer, enz.
 
9)Abel,
Dat is, klacht. Zie van dezen steen boven, 1 Sam. 6:14,15. Waarom hij zo genaamd wordt, zie 1 Sam. 6:19. Vergelijk Gen. 50:11.
 
10)die tot op dezen dag is
Enigen verstaan hier de ark, maar anderen den steen, hetwelk gelooflijker is.
 
11)in de ark des HEEREN gezien hadden;
Tegen het bevel Gods, Num. 4:5,20. Het schijnt wel dat de
 
12)van het volk
Te weten, van de andere Israëlieten, die daar lagen om de wacht te houden, opdat hun landpalen niet beschadigd werden; ook van die, welke daar van alle stammen gekomen waren om de ark te zien, op de tijding dat die weder tehuis gekomen was.
 
13)van den HEERE,
Dat is, voor den HEERE, die boven de ark zich openbaarde.