1)Nahas,
Hebreeuws, Nachasch.
 
2)gelijk als zijn vader weldadigheid aan mij gedaan heeft.
Wanneer en waarin dit geschied is, wordt in de Heilige Schrift niet vermeld. Het kan zijn dat hij gelijke weldadigheid aan David bewezen heeft ten tijde zijner ballingschap, gelijk de koning der Moabieten; 1 Sam. 22:4.
 
3)dienst
Hebreeuws, hand.
 
4)knechten
Dat is, zijner officieren, of hovelingen, die hij als gezanten tot hem schikte.
 
5)vader.
Dat is, zijns vaders dood.
 
6)in uw ogen,
Dat is, naar uw mening. De zin is: Meent gij, of, dunkt u dat David dit doet om uw vader te eren?
 
7)Heeft David zijn knechten niet daarom tot u gezonden,
Zij willen zeggen dat hij het zonder allen twijfel daarom gedaan heeft. Zie van zulk vragen Richt. 4:6.
 
8)hun baard half af,
Hebreeuws, de helft huns baards.
 
9)half af,
Hebreeuws, in, of door de helft.
 
10)Jericho,
Versta, ter plaatse, of omtrent waar Jericho voormaals gebouwd was, want Jericho is eerst weder opgebouwd ten tijde van Achab, 1 Kon. 16:34.
 
11)gewassen zal zijn,
Hebreeuws, zal groenen. Een gelijkenis, genomen van de uitspruitende en groenende kruiden.
 
12)stinkende gemaakt hadden,
Zie Gen. 34:30.
 
13)huurden van
Te weten, om hen als soldaten in dezen krijg te dienen. Dat is de eerste historie der Heilige Schrift in welke men leest van krijgslieden, die zich verhuurd hebben om geld andere heren in den krijg te dienen.
 
14)Syriers van Beth-rechob,
Zie boven, 2 Sam. 8:5.
 
15)Tob
Zie Richt. 11:3.
 
16)helden.
Zie van Davids helden, onder, 2 Sam. 23:8, enz.
 
17)poort;
Van de stad Medeba, zie 1 Kron. 19:7. Dit deden zij mede om de stad te bewaren en bij nood daarin te mogen wijken; [onder, 2 Sam. 10:14], latende het overschot bijzonder in het veld, om van de andere zijde Joab aan te tasten.
 
18)spits der slagorde
Hebreeuws, het aangezicht.
 
19)tegen de Syriers aan;
Hebreeuws, in het gemoed van Syrië; en alzo in 2 Sam. 10:10,17.
 
20)komen verlossen;
Hebreeuws, tot verlossing zijn.
 
21)Wees sterk,
Dat is, houd u dapper en mannelijk.
 
22)doe,
Of, zal doen.
 
23)goed is in Zijn ogen.
Dat is, hetgeen hem behaagt.
 
24)rivier zijn,
Namelijk, Eufraat.
 
25)Helam;
Hebreeuws, Chelam. Deze plaats wordt in de Heilige Schrift nergens vermeld dan in deze historie.
 
26)Sobach,
Ook genoemd Schophach; 1 Kron. 19:16.
 
27)tegen David aan,
Hebreeuws, in het gemoed, gelijk boven, 2 Sam. 10:9,10.
 
28)versloeg van de Syriers
Hebreeuws, sloeg dood.
 
29)wagenen,
Versta, met hun ruiters, die van den wagens, op welke zij gevoerd werden, vochten; en kan men hierdoor verstaan zeven honderd rotten van ruiters, makende tezamen zeven duizend; welk getal uitdrukkelijk staat 1 Kron. 19:18. Zie boven, 2 Sam. 8:4.
 
30)ruiteren;
Hiervoor staat 1 Kron. 19:18 voetvolk, of te voet; hetwelk alzo kan worden vergeleken, dat boven de gemelde wagens en ruiters, het meeste heir, zo te paard als te voet, verslagen is, zulks dat hier de menigte van het paardenvolk, en 1 Kron. 19: een gelijke menigte des voetvolks verhaald wordt. Dat deze volken met grote menigten plachten ten strijde te gaan [gelijk ook David zelf daarom met gans Israël is uitgetogen] is uit de Heilige Schrift bekend. Anderen verstaan zeven honderd grote en uitstekende wagens in deze plaats, en het gehele getal der wagens tezamen, groot en klein, zeven duizend, 1 Kron. 19:18.
 
31)knechten waren,
Dat is, die hem onderworpen, of onder zijn bescherming waren, of die hij tot zijn dienst in dezen krijg gebruikt had.
 
32)dienden hen;
Dat is, waren hun onderworpen en onderdanig. Vergelijk 1 Sam. 4:9, en elders dikwijls.
 
33)verlossen.
Dit is, bij te staan, te hulp komen, om te verlossen.