1)binnenste voorhof,
Waar het brandofferaltaar was.
 
2)zes werkdagen gesloten zijn;
Vergelijk Exod. 20:9. Sommigen menen dat hierdoor afgebeeld is, dat wij in dit leven maar van verre en als door een spiegel in een duistere rede zien, maar aangezicht aan aangezicht zullen zien in het ander leven, op den eeuwigen rust- en sabbatdag; #1Cor. 13:12; Hebr. 4:9,10,11.
 
3)sabbatdag zal zij geopend worden;
Vergelijk Exod. 20:10,11; voorts Col. 2:16,17.
 
4)nieuwe maan.
Vergelijk Jes. 66:23.
 
5)aanbidden aan den dorpel der poort,
Hebreeuws, zich nederbuigen; zie Gen. 24:26, alzo in Ezech. 46:3.
 
6)gesloten worden tot op den avond.
Vergelijk Matth. 25:10,11,12.
 
7)Ook zal het volk des lands aanbidden
Of, want het volk, enz., of opdat het volk des lands aanbidde, enz.
 
8)Het brandoffer nu,
Vergelijk deze nieuwe ordinantie met de oude, Num. 28:9,10. De oude was veel minder, omdat de genade van het Nieuwe Testament [gelijk sommigen aanmerken] veel heerlijker is dan de voorgaande en zich veel wijder uitstrekt.
 
9)zijner hand zijn;
Dat is, naar zijn vermogen, naardat de Heere hem gezegend zal hebben, of hij van den Heere ontvangen hebbe; vergelijk Ezech. 46:7,11, en Deut. 16:17.
 
10)nieuwe maan,
Vergelijk deze nieuwe ordinantie met Num. 28:11, enz. De oude was meerder, omdat het licht [gelijk sommigen dit duiden] toen veel minder was.
 
11)een jong rund,
Hebreeuws, een zoon eens runds.
 
12)bekomen zal;
Of, verkregen hebben; vergelijk boven Ezech. 46:5, en de manier van spreken met Num. 6:21; idem Lev. 5:11, en Lev. 12:8, en Lev. 14:21, en Lev. 25:28, enz.
 
13)door deszelfs weg
Of, zijns weegs.
 
14)uitgaan.
Of, voortgaan.
 
15)wederkeren door den weg der poort,
Dit vergelijken sommigen met Luk. 17:32; 1 Cor. 9:24; Filipp. 3:13,14; idem Gal. 4:9, en Gal. 5:7; 2 Petr. 2:20,21,22.
 
16)recht voor zich henen uitgaan.
Anders: zij zullen recht tegenover hem uitgaan.
 
17)midden van hen ingaan,
Te weten onder het volk des lands.
 
18)uitgaan;
Anders, voortgaan, en zo terstond wederom.
 
19)gave zijner hand;
Gelijk boven Ezech. 46:5,7.
 
20)jarig lam
Hebreeuws, een zoons zijns jaars.
 
21)alle morgens zult gij dat bereiden.
Hebreeuws, in den morgen, in den morgen; dat is, alle morgens, alzo in het volgende; vergelijk deze ordinantie met Num. 28:3,4. Hier wordt aan het avondoffer niet gedacht; vergelijk Hebr. 9:26.
 
22)eeuwige inzettingen,
Hebreeuws, inzettingen der eeuwigheid.
 
23)gedurig brandoffer.
Hebreeuws, brandoffer [eigenlijk, opklimming] der gedurigheid.
 
24)zonen een geschenk
Of, kinderen. Aangaande den Heere Christus, die geeft zijnen uitverkorenen en waren kinderen bestendige en eeuwige gaven, een eeuwigdurend erfdeel, en dat van zijn eigen, want al wat de Vader heeft is het zijne, Joh. 16:15, en Hij is erfgenaam van alles, Hebr. 1:2, doende met het zijne zoals Hij wil, Matth. 20:15; maar den anderen, die ook wel mede in zijn huis dienen als knechten, geeft Hij tijdelijke gaven; vergelijk Matth. 7:22,23, en Matth. 13:21,23, en Matth. 25:14, enz.; Luk. 19:13, enz., en zie Joh. 8:35, enz. Voor Christelijke regenten kan het ook ene leer wezen van milddadigheid en beloning van goede diensten, idem van gerechtigheid jegens hunne onderdanen; en voorts in het algemeen de leer van rechtvaardige eigen bezittingen, enz.
 
25)hebben;
Dat is, het zal zijnen zonen blijven, zij zullen het houden; alzo in het volgende.
 
26)vrijjaar toe;
Anders genoemd het jubeljaar; zie Lev. 25:10, enz.
 
27)beroven;
Of, verstoten.
 
28)heilige kameren,
Hebreeuws, kamers der heiligheid.
 
29)den priesteren toebehorende,
Of, tot de priesters.
 
30)naar het westen.
Hebreeuws, naar de zee.
 
31)schuldoffer en het zondoffer zullen koken;
Dat is, het vlees van die offeranden, alzo Ezech. 46:24. Hebreeuws, schuld en zonde; zie Lev. 4:3. Hierdoor werd afgebeeld het werk van den dienst in alle gewone kerken en kudden van Christus, waar de getrouwe leraars en herders zichzelven en Christus' zaligmakende leer van het Evangelie, en die het volk bereiden, opdragen en toepassen, tot spijs der zielen, nevens de bediening der heilige sacramenten en Christelijke kerkregering, volgens de vermaningen, Hand. 20:28; 1 Petr. 5:2, enz.; zie ook Matth. 24:45; Joh. 21:15,16,17; 1 Tim. 3:13, en 1 Tim. 4:16; Openb. 2, Openb. 3.
 
32)het volk te heiligen.
Dat is, waardoor het volk zou geheiligd worden; hetwelk niet moest zijn, alzo God voornamelijk de priesters tot de zaken van zijn heiligen dienst verkoren en geheiligd ahd; vergelijk boven Ezech. 44:19.
 
33)in elken hoek des voorhofs
Hebreeuws, een voorhof in een hoek van het voorhof, een voorhof in een hoek van het voorhof; dat is, in elken hoek van het grote voorhof was een klein voorhof.
 
34)met schoorstenen,
Of, rookplaatsen. Hebreeuws alsof men zeide: geschoorsteend, of gerookt; dat is, met schoorstenen of rookgaten gemaakt. Anders: aangehecht, gelijk de keukens veel aan het gebouw worden aangehecht; doch dit kan geen plaats hebebn zonder verwisseling van een letter in het Hebreeuwse woord.
 
35)hoekhofjes
Versta, de voorgemelde vier keukens, die in de hoeken van het voorhof waren. Hebreeuws, hoekige, of gehoekte.
 
36)dezelve
Keukens, hoekhofjes.
 
37)ringmuur,
Het Hebreeuwse woord betekent elders een rij, of een verheven gebouw, dat langs henen omgaat als in een rij. Sommigen verstaan het niet van een muur, maar van een verheven afdak, tot beschutting van het koken.
 
38)waren
Of, het was gemaakt [met] enz.
 
39)keukens gemaakt
Of, kookplaatsen.
 
40)ringmuren rondom.
Anders: onder de portalen, of voorhofjes; verstaande dat men onder, als in kelders, kookte en boven at.
 
41)keukens,
Hebreeuws, het huis, of de plaats der kokenden, dergenen die koken.
 
42)slachtoffer des volks
Dat is, het vlees der slachtoffers, gelijk Ezech. 46:20.