1)daar is
Job, vertoond hebbende dat God ook enige bozen in dit leven straft, hoewel niet allen, en merkende dat zijn vrienden dit niet verstaan konden, wil nu leren dat de oordelen Gods voor ons onbegrijpelijk zijn en dat de mens wel vernuftig is om veel aardse dingen uit te vinden en te begrijpen, Job 28:1,2, enz., maar niet om de redenen der wonderbare regering Gods te doorgronden, onder, Job 28:12, enz.
 
2)uitgang,
Dat is, plaatsen in de aarde, waar het uitgegraven wordt. Om deze uit te vinden het zilver van aarde, steen en andere metalen te onderscheiden, heeft de mens wetenschap genoeg; en alzo in het volgende.
 
3)dat zij smelten.
Te weten, de kunstenaars, of waar het gesmolten wordt. Zie boven, Job 4:19.
 
4)stof
Dat is, uit de aarde.
 
5)steen
Welken sommigen cadmiam noemen, voegende daarbij den steen chalcitem, uit welken men meent dat het koper gemaakt wordt; Plin. natural. Histor. lib. 34, cap. 1 en 2. Anderen vertalen deze woorden: De steen wordt [tot] koper gegoten. Of, de steen giet het koper uit. Of, [uit] gegoten steen [komt] koper.
 
6)Het einde,
Dat is, de uiterste grenzen van alle groeven, kuilen, holen en spelonken der aarde.
 
7)dat God
Anderen voegen hier in het woord mens, en vertalen Job 28:3 aldus: [De mens] stelt een einde voor de duisternis en voor alle voleinding, die hij onderzoekt, als het gesteente der donkerheid en des doods schaduw.
 
8)duisternis,
Versta de dingen, die in het allerdiepste en duisterste der aarde verborgen liggen, als metalen, gesteenten, enz., gelijk blijkt uit de volgende woorden.
 
9)al het uiterste
Of, alle volmaaktheid; datis al wat dienstig is om enige werken daaruit of daarmede te maken.
 
10)hij:
Te weten, de mens.
 
11)donkerheid
Dat is, hetwelk in het donker is. Van des doods schaduw, zie boven, Job 3:5.
 
12)Breekt
Dat is, zo het gebeurt dat het hof der mijn, waar men enige metalen of gesteenten uitgraaft, vol water wordt, hetwelk daarin zakt en inbreekt van enige naburige plaats, verlatende alzo zijn oude groef en degenen, die daarbij woonden.
 
13)de wateren
Te weten, der beek.
 
14)vergeten
Dat is, welke wateren de voet des mensen niet doorgaan kan vanwege de grote diepte. De zin is, hoewel de wateren, die uit den voorgemelden vloed in de mijn vallen, zo diep zijn dat zij van den voet des mensen vergeten zijn, dat is, niet kunnen doorgaan worden, nochtans worden zij door de kunst en den arbeid des mensen uitgeput dat zij wegraken. Of aldus: [Daar de wateren] van den voet vergeten waren; dat is, waar tevoren geen water was geweest, of enig van den voet gevoeld.
 
15)het brood voort,
Dat is, het koren, waaruit het brood gebakken wordt.
 
16)wordt
Dat is, heeft binnen in zich aderen en lagen van sulfer en vurige stof, die de mensen weten uit te vinden.
 
17)Haar stenen
Te weten, der aarde.
 
18)zijn de plaats
Dat is, hebben bij zich saffierstenen, die de mijnwerkers uitgraven. Zie van dit gesteente ook onder, Job 28:16; idem Exod. 24:10, en Exod. 28:18; Hoogl. 5:14.
 
19)zij heeft
Te weten, die plaats.
 
20)stofjes
Dat is, zandjes van goud, die onder de aarde gemengd zijn en daaruit, door het vernuft en werk des mensen, gezameld en gescheiden worden.
 
21)roofvogel
Versta, een soort van een vogel, die gierig tot roven zijnde, zeer nauw de verborgen plaatsen doorzoekt.
 
22)pad
Te weten, om tot de voorgemelde plaatsen te geraken.
 
23)kraai
Van welke men schrijft, dat zij een zeer scherp gezicht heeft. Zie Lev. 11:14.
 
24)jonge
Hebreeuws, de zonen van het, enz. Vergelijk onder, Job 41:25.
 
25)het niet betreden,
Dat is, het pad of de steeg, welke leidt naar de plaats des gouds en der edelgesteenten. Versta hierbij: Hoewel geen dieren tot die plaats kunnen indringen, door enige uitnemendheid die in hen is, dat nochtans de mens zulks doen kan door zijn vernuft en arbeid.
 
26)Hij legt
Te weten, de mens.
 
27)keiachtige
Dat is, de allerhardste steenrotsen.
 
28)hij keert
Te weten, met die te verdelen, te effenen, uit te hollen, enz. om metalen en gesteenten daaruit te halen, of om vloeden, beken en fonteinen daaruit te trekken, of om het land tot de bouwing bekwaam te maken.
 
29)houwt hij
Splijt, of klieft hij rivieren; dat is, hij maakt groeven in de rotsen, om het water daarin te lokken, die dan tot rivieren en beken of andere gebruiken dienen zouden.
 
30)het kostelijke.
Als goud, zilver en edelgesteenten, die, in de aarde verborgen liggende, door het graven van den mens ontdekt worden.
 
31)rivieren toe,
Te weten, die onder de aarde verborgen zijn.
 
32)traan
Hebreeuws, van het geween, of getraan; dat is, dat er geen water daarvan kan opbreken en uitvloeien in de mijnen. Versta, dat de mens de rivieren toedamt en opdroogt, waardoor het kostelijke, dat daarin verborgen was, ontdekt wordt.
 
33)Maar de wijsheid,
Alsof hij zeide: De mens kan wel kostelijke dinge, die in de aarde verborgen zijn, door zijn wetenschap en arbeid uitvinden, maar die verborgen wijsheid, waardoor de redenen van Gods oordelen ten volle verstaan worden, kan hij niet bekomen.
 
34)der levenden.
Dat is, onder de mensen, die op de aarde leven. Vergelijk Ps. 27:13, en Ps. 142:6; Jes. 38:11, en Jes. 53:8.
 
35)afgrond
Versta, de diepte der wateren, die onder de aarde, ja in het onderste derzelve zijn. Zie Gen. 1:2.
 
36)de zee
Versta, het deel der zee, dat boven op de aarde drijft. Vergelijk Gen. 1:10.
 
37)gesloten goud
Zie 1 Kon. 6:20.
 
38)Ofir,
Zie 1 Kon. 9:28.
 
39)Schoham,
Zie Gen. 2:12. Velen houden dezen steen voor den onyxsteen, of sardonix, wiens kleur is wit en rood ineengemengd, gelijk de nagelen des mensen.
 
40)Saffier.
Een edelgesteente van hemelse kleur, blinkende met gouden stipjes.
 
41)kristal
Anders, zeer blinkende parel, of den diamant.
 
42)kleinood
Hebreeuws, vat. Zie Gen. 24:53; Num. 31:50; 1 Sam. 6:8; 2 Kon. 20:13; Esth. 1:7.
 
43)dicht goud.
Zie 1 Kon. 10:18.
 
44)De Ramoth
Enigen verstaan door dit woord koraal, anderen een edelgesteente, genaamd sandastros, of garamantites.
 
45)Gabisch
De naam [naar eniger gevoelen] van een parel, groeiende in de schelp van een vis, bij de Latijnen genaamd unio, omdat geen twee onderscheiden wassen. Anderen verstaan daardoor een zeker edelgesteente.
 
46)niet gedacht
Te weten, als men gewag maakt van de waarde der wijsheid.
 
47)Robijnen.
Het woord betekent een gesteente, dat rood van kleur geweest is, uit hetgeen verhaald wordt Klaagl. 4:7.
 
48)Topaas van Morenland
Een edelgesteente van groene kleur. Zie van hetzelve Exod. 28:17 en Exod. 39:10.
 
49)voor het gevogelte
Hij noemt de vogelen, omdat zij hoog vliegen en ver zien, en nochtans niet geraken kunnen tot de plaats, waar de wijsheid verborgen is; want de volmaakte wijsheid is alleen te vinden in God, die daarvan den redelijken creaturen zoveel mededeelt als het Hem belieft.
 
50)Het verderf
Hij verdeelt alle plaatsen in drieën: in de middelste, waarin de levende mensen zijn, in de hoogste, waarin de vogelen vliegen, en in de onderste, waarin de doden zijn en al wat vergaan is. Vergelijk hiermede boven, de aantekening Job 26:6.
 
51)Haar gerucht
Te weten, der verborgen wijsheid. De zin is dat zij van deze geen kennis hebben, maar alleen een gerucht dat zij in wezen is. Vergelijk boven, Job 28:14.
 
52)God verstaat
Dat is, niemand anders dan God.
 
53)weg,
Dat is, de wijze hoe men de wijsheid vinden kan, hoedanig zij is, en welke werkingen zij heeft, en welk beleid en einde daarin.
 
54)hare plaats.
Te weten, waar zij te vinden is, namelijk alleen in Hemzelf; Matth. 11:27.
 
55)tot aan de einden der aarde,
De zin is, dat Gods wijsheid oneindig en onbepaald is; 1 Cor. 2:10; Hebr. 4:13.
 
56)Als Hij
Hij wil zeggen dat de wijsheid, die in God verborgen is, zich enigszins geopenbaard heeft door de schepping der wereld.
 
57)den wind
De zin is dat God allen schepselen naar zijne wijsheid niet alleen het wezen heeft gegeven, maar dat Hij hen ook heeft gesteld in orde, gewicht en maakt, en dezelve ingestort hun eigenschappen en manieren van werkingen.
 
58)orde maakte,
Te weten, hoe, waar, wanneer en waartoe Hij den regen, donder, bliksem, enz., zou laten vallen.
 
59)een weg
Vergelijk onder, Job 38:25.
 
60)der donderen;
Hebreeuws, der stemmen. Alzo Exod. 9:23; 1 Sam. 7:10; onder, Job 37:4,5; Ps. 29:3.
 
61)zag Hij
Vergelijk Gen. 1:31.
 
62)haar,
Te weten, de wijsheid, van welke hier gesproken wordt.
 
63)vertelde ze;
Dat is, openbaarde haar, en gaf den mensen stof om die te vertellen en te verkondigen.
 
64)schikte ze,
Dat is, Hij ordineerde haar tot het einde, waartoe Hij haar geopenbaard had.
 
65)doorzocht Hij ze.
Dat is, Hij toonde dat Hij haar met de allervolmaakste doorzoeking en allerwijste bedenking de mensen voorgesteld had, opdat zij die met eerbied nazoeken en met ootmoed vereren zouden.
 
66)de vreze des HEEREN
Alsof Hij zeide: De verborgen wijsheid, waardoor Ik de wereld en daarin de mensen regeer, is voor mij; maar de wijsheid, die Ik voor de mensen behouden heb, is dat zij mij vrezen naar het voorschrift van mijn geopenbaarden wil. Zie Deut. 29:29.