1)blind van de
Namelijk die zat en bedelde, Joh. 9:8.
 
2)gezondigd,
Dat is, enige bijzondere grote zonde gedaan.
 
3)deze, of zijn
Het schijnt dat de discipelen in deze dwaling waren, welke toen bij sommige Joden was, dat als de mens sterft, zijne ziel dan weder zou gaan in een ander lichaam, en dat derhalve de ziel des blindgeborenen in een ander lichaam zou gezondigd hebben.
 
4)de werken Desgenen,
Welke zijn, het Evangelie prediken, en hetzelve met wonderwerken bevestigen.
 
5)zolang het dag is;
Dat is, zolang dit mijn leven en de tijd van mijn dienst, van God gesteld, duren zal.
 
6)de nacht komt,
Dat is, de dood na welken geljk niemand kan doen hetgeen zijn beroep in dit leven aangaat, alzo zal ik na mijn dood dusdanige werken zelf op de aarde niet meer doen.
 
7)Zolang Ik in
Grieks wanneer.
 
8)Licht der wereld.
Dat is, moet Ik de wereld verlichten met mijne leer en wonderwerken, hoewel Ik daarover gelasterd en vervolgd word.
 
9)streek dat slijk
Dit teken gebruikt Christus, niet dat daarin enige kracht was, alzo hetzelve meer dient om te verblinden; maar om te tonen dat de kracht om het gezicht te geven van Hem alleen kwam, gelijk Hij den gehelen mens ook uit slijk der aarde geschapen heeft; Gen. 2:7.
 
10)badwater Siloam
Van dit badwater zie Jes. 8:6, en Luk. 13:4. Sommigen menen dat het was hetzelfde water, waarvan gesproken wordt Joh. 5:2.
 
11)gezien hadden, dat
Grieks zagen.
 
12)zat en bedelde?
Namelijk omtrent den tempel, gelijk schijnt uit Joh. 8:59, vergeleken met Joh. 9:1. Zie dergelijke Hand. 3:2.
 
13)Hoe zijn u de
Dat is, hoe zijt gij ziende geworden?
 
14)bestreek mijn ogen,
Grieks bezalfde.
 
15)ik werd ziende.
Of, ik heb gezien.
 
16)Zij brachten hem
Namelijk de geburen of bekenden.
 
17)Deze Mens is van
Namelijk die op den sabbat uwe ogen met slijk bestreken en geopend heeft.
 
18)houdt den sabbat niet.
Grieks bewaart.
 
19)Anderen zeiden:
Namelijk uit hunne vergadering gelijk Nikodemus, of iemand dergelijks; Joh. 7:50.
 
20)een zondaar is,
Dat is, goddeloos, of een openbaar verachter van Gods wet, gelijk zij Hem hier beschuldigen.
 
21)dewijl Hij uw
Of, dat.
 
22)De Joden dan
Dat is, de oversten der Joden, gelijk blijkt uit Joh. 9:22.
 
23)ziende was geworden,
Grieks en zag; of ziende was.
 
24)want de Joden hadden
Dat is, de oversten de Joden waren het samen eens geworden.
 
25)uit de synagoge
Dat is, uitgesloten uit de gemeenschap van den godsdienst, gelijk men nu houdt degenen, die uit de gemeente gebannen worden.
 
26)Geef God de eer;
Dat is, belijd oprecht de waarheid voor God, waarmede Hem, als een kenner der harten, Zijne eer wordt gegeven. Zie Joz. 7:19; 1 Sam. 6:5.
 
27)een zondaar is.
Dat is, een openbaar overtreder van Gods wet.
 
28)wederom tot hem:
Namelijk voor de derde maal, om te zien of zij hem ergens in zouden kunnen achterhalen.
 
29)niet gehoord;
Dat is, niet willen verstaan of aannemen.
 
30)van waar Hij is.
Dat is, van wien Hij is gezonden en macht heeft ontvangen om te leren. Waartegen niet strijdt hetgeen zij tevoren zeiden, Joh. 7:27, want daar spreken zij van Zijn vaderland.
 
31)mijn ogen geopend.
Dat is, heeft met zulk een treffelijk wonderteken getoond dat Hij van God gezonden is; gelijk hij besluit, Joh. 9:33. Zie ook Joh. 3:2.
 
32)de zondaars niet
Zie Joh. 9:16,24.
 
33)hoort; maar zo
Dat is, verhoord.
 
34)Van alle
Dat is, zolang de wereld gestaan heeft.
 
35)ogen geopend heeft.
Dat is, het gezicht gegeven heeft. Zie Joh. 9:10.
 
36)ware, Hij zou
Namelijk gekomen of gezonden.
 
37)niets kunnen doen.
Grieks niet iets; namelijk dergelijks.
 
38)geheel in zonden
Zie hier voren Joh. 9:1,2.
 
39)uit.
Grieks buiten; dat is, uit hunne vergadering of synagoge, gelijk Joh. 9:22.
 
40)aanbad Hem.
Namelijk als Hem nu voor den Zoon God erkennende.
 
41)oordeel in deze
Dat is, met macht om de oordelen Gods uit te voeren, zo in het straffen van de verachters Zijns Woords, dien het een reuk des doods is, als in het aannemen van de boetvaardige zondaren, dien het is een reuk des levens; 2 Cor. 2:16.
 
42)die niet zien,
Dat is, die hun geestelijke blindheid kennen en begeren daarvan verlost te worden.
 
43)zien mogen, en
Dat is, tot de rechte en zaligmakende kennis Gods mogen gebracht worden.
 
44)die zien,
Dat is, die zich laten voorstaan dat zij deze kennis hebben, dat zij nochtans niet recht hebben; Rom. 1:22, en Rom. 2:18.
 
45)blind worden.
Dat is, dat zij het licht des Evangelies verachtende, door Gods rechtvaardig oordeel in hunne blindheid gelaten en meer en meer verhard worden. Zie Ps. 69:24; Jes. 6:9; Matth. 13:14.
 
46)Indien gij blind
Dat is, indien gij uit enkel onwetendheid mijne leer niet aannaamt; of indien gij uwe onwetendheid en blindheid kendet.
 
47)geen zonde hebben;
Dat is, geen zo grote en ongeneeslijke zonde; Joh. 15:22.
 
48)blijft dan uw zonde.
Namelijk op u liggende als een ongeneeslijke ziekte.