1)dien hij gekocht heeft,
Hebreeuws, zijner koping, of verovering.
 
2)bezitting;
Dat is, dien hij als erfgoed bezit.
 
3)uwer schatting
Dat is, der schatting, die gij, Mozes, door mijn gebod hem voorstelt, welke schatting door den priester moest geschieden, Lev. 27:25; of met deze woorden sprak de HEERE den priester toe, die de schatting doen moest. Zie boven, Lev. 27:12.
 
4)hij zal op denzelven dag
Te weten, hij, die den akker heeft geheiligd.
 
5)een heiligheid den HEERE.
Dat is, die den HEERE geheiligd is, of, den HEERE [ter] heiligheid; dat is, opdat zij den HEERE heilig zij.
 
6)uw schatting
Hier spreekt de HEERE wederom den priester aan.
 
7)gera.
Een gera woog zestig gerstekorreltjes of azen, bedragende het twintigste deel van een halven rijksdaalder. Zie ook van deze munt Exod. 30:13; Num. 3:47, en Num. 18:16.
 
8)eerstgeborene,
Dat is, dat anders, vanwege het recht der eerstgeboorte, den HEERE toebehoort, en daarom kunt gij daarvan geen belofte doen. Zie Exod. 13:2, en Exod. 22:29, en Exod. 34:19; Num. 3:13, en Num. 8:17.
 
9)verbannen is,
Zie boven, Lev. 27:21.
 
10)al wat verbannen is,
Hebreeuws, alle verbanning.
 
11)heiligheid der heiligheden zijn.
Zie boven, Lev. 2:3.
 
12)het zal zekerlijk
Versta dit van mensen, die vijanden Gods en van zijn volk zijn, en welke inzonderheid de Heere geboden heeft te verderven en uit te roeien; dezen mocht men niet lossen, noch laten leven. Zie Num. 21:2,3; Joz. 6:17,18; 1 Sam. 15:3. Men kan dit ook verstaan niet van mensen, maar van beesten, die door de mensen verbannen zouden worden.
 
13)tienden des lands,
Er waren vierderlei tienden:
 
14)immer iets lossen zal,
Hebreeuws, lossende lossen zal.
 
15)wat onder de roede zal doorgaan,
Dit ziet op de manier van de tienden uit te lezen onder het vee, toen ten tijde gebruikelijk; de beesten gingen uit den stal, het ene voor, het andere na; de vertiender roerde het tiende beest aan in het tellen, met zijn staf of roede, en dit nam hij tot zich om den HEERE toe te heiligen. Zie ook Jer. 33:13.
 
16)tussen het goede en het kwade
Als tussen het vette en tussen het magere; er mocht geen keuze wezen. Wanneer iemand zijn tienden betaalde, zo gaf hij niet wat hij wilde, maar wat in de telling van het vee voorviel, en telkens het tiende in getal was, gelijk recht tevoren gezegd is.
 
17)het immers verwisselen zal,
Zie boven, Lev. 27:10.
 
18)op den berg Sinai.
Zie hiervan Lev. 25:1, en Lev. 26:46.