1)Prijst den
Zie de aantekening bij Ps. 104:35, en Ps. 106:1.
 
2)staat
Dat is, dient. Zie Ps. 134:1, en Deut. 1:38.
 
3)in het huis
Dat is, in den tabernakel, of in den tempel. Hij spreekt de priesters en Levieten, of ook het volk aan.
 
4)in de voorhoven
Aldus spreekt hij, omdat er twee voorhoven waren, het ene voor de priesters en Levieten, het andere voor het volk; 2 Kron. 4:9.
 
5)Hij is liefelijk.
Anders: het is lieflijk; te weten, dat men Hem psalmzingt; Ps. 147:1.
 
6)Jakob verkoren,
Te weten, Jakob en zijne nakomelingen. Zie Exod. 19:5.
 
7)Israël tot
Israël en zijn nakomelingen.
 
8)boven alle
Of, meer dan.
 
9)goden is.
Dat is, afgoden, die de heidenen zichzelven verdichten.
 
10)van het einde
Dat is, van de zee, die aan het einde der aarde is.
 
11)Hij maakt de
Dat is, Hij maakt dat het tegenlijk bliksemt en regent, onaangezien dat water en vuur van tegenovergestelde natuur zijn.
 
12)met den regen;
Of, bij, of tot den regen.
 
13)uit Zijn schatkameren
In welke Hij de winden, als zijne schatten, besloten houdt; gelijk Job 38:22.
 
14)van Egypte
Of, der Egyptenaars.
 
15)van den mens
Dat is, zo den mens, gelijk het vee.
 
16)veel volken
Of, grote.
 
17)Og, den
Een reus, die een ijzeren bedstede had, negen ellen lang en vier breed; Num. 21:33,35; Deut. 3:11.
 
18)al de koninkrijken
Zijnde in getal een en dertig, gelijk te lezen is Joz. 12:9-24.
 
19)is in eeuwigheid;
Dat is, duurt. En alzo straks wederom.
 
20)Uw gedachtenis
Dat is, het bewijs en blijk der weldaden, die Gij uw volk doet, duurt altoos.
 
21)de HEERE
Alsof hij zeide: Ofschoon God de Heere zijn volk, vanwege hunne zonden, somtijds zwaarlijk is kastijdende, alzo dat het schijnt dat zijne goedertierenheid niet altoos op hen blijft, nochtans nadat Hij hen een tijdlang zal gekastijd hebben, zo zal het Hem berouwen en Hij zal hen uit de handen hunner vijanden verlossen.
 
22)richten, en
Zie de aantekening bij Gen. 15:14.
 
23)het zal Hem
Dat is, zijn toornig gemoed zal veranderen in een vriendelijk gemoed. Het is menselijke manier van spreken. Zie Gen. 6:6.
 
24)afgoden der
Hebr. de smarten. Zie de aantekening bij 1 Sam. 31:9.
 
25)zijn zilver
Dat is, zij zijn van zilver en goud. Dit vers en enige der navolgende staan ook in Ps. 115: zie de aantekeningen aldaar.
 
26)ook is er
Anders: ook is er geen wezen des adems in hunnen mond.
 
27)Gij huis Israëls!
Of, gij van den huize Israël.
 
28)gij huis Aarons!
Of, gij van den huize Aärons, enz.