1)betaamt
Of, staat den oprechten wel aan, past hem wel.
 
2)luit
Deze laatste twee worden uitdrukkelijk onderscheiden, Ps. 92:4.
 
3)nieuw
Dat nimmermeer veroude, maar steeds vernieuwd worde, en in verse gedachtenis blijve, vanwege de nieuwe en verse weldaden, die God telkens aan zijn volk bewijst. Verg. 1 Joh. 2:7,8, en Job 29:20.
 
4)speelt
Hebr. maakt het spelen, of slaan goed, dat is, speelt wel, aardiglijk, kunstiglijk. Verg. Deut. 5:28; Jes. 23:16; Jer. 1:12.
 
5)recht,
Zie Ps. 19:9.
 
6)getrouw.
Hebr. in getrouwheid, of waarheid, gewisheid; dat is, gelijk zijn woord recht, goed en waarachtig is, alzo is ook bestendig en vast alwat Hij doet.
 
7)gerechtigheid
Beschermende de onschuldigen en straffende de schuldigen.
 
8)aarde
Verg. Matth. 5:45; 1 Tim. 4:10.
 
9)woord
Versta, het eeuwige zelfstandige Woord des Vaders. Zie Gen. 1:3.
 
10)Geest
Versta dit van den Heiligen Geest, die van den Vader en den Zoon uitgaat en gezonden wordt, zijnde mede een oorsprong van de schepping, aller dingen. Verg. Gen. 1:2; Job 26:13; Job 33:4.
 
11)heir.
Zie Gen. 2:1.
 
12)vergadert
Dat is, vergaderd hebbende, houdt Hij ze bijeen als op een hoop, dat zij de mensen in het bewonen des aardrijks niet kunnen hinderen. Zie Gen. 1:9; Job 38:8, enz., en Spreuk. 8:29.
 
13)afgronden
Dat is, diepten, zeer diepe wateren legt Hij in verborgen holen des aardrijks, gelijk men schatten in verborgen plaatsen weglegt. Verg. Job 38:16; Spreuk. 8:28.
 
14)aarde
Dat is, inwoners des gansen aardrijks, gelijk het volgende verklaart.
 
15)en het
Dat is, als Hij spreekt, zo, enz., gelijk dikwijls.
 
16)gedachten
Menselijk van God gesproken, betekenende den raad en wil Gods, in het voorgaande vermeld.
 
17)van geslachte
Hebr. tot, of in geslachte en geslachte.
 
18)welks
Zie Gen. 17:7.
 
19)formeert
Dan een zowel als den ander, van een ieder in het bijzonder. Verg. Num. 16:22; Zach. 12:1; Hebr. 12:9. Anders: Hij alleen formeert hun hart. Zie van zulke betekenis des Hebr. woord Ezra 4:3.
 
20)groot heir;
Hebr. door de grootheid, of veelheid eens heirs; alzo in het volgende, door de grootheid, of veelheid der kracht.
 
21)feilt
Hebr. [is] leugen, of valsheid dat is, bedriegt zijnen meester, die daardoor meende de overwinning te bekomen, of te ontkomen, maar het mist hem. Door het paard [als een bijzonder behulp in den krijg] moet men alle andere middelen verstaan, als niet helpende zonder Gods zegen.
 
22)overwinning,
Of behoudenis. Zie van het Hebr. woord 2 Sam. 8:6.
 
23)oog
Verg. 1 Kon. 8:29, en boven Ps. 32:8.
 
24)ziel
Dat is, leven.
 
25)dood
Dat is, dodelijke gevaren.
 
26)heiligheid
Dat is, zijn heiligen naam.